Terug naar gramschap (links)


Citaten van
Ayatollah Khomeiny
over politieke,
levensbeschouwelijke,
sociale
en godsdienstige vragen

 
 

Fragmenten uit een uitgave van

Uitgeverij Het Spectrum ~ Utrecht/Antwerpen


Voor een wat modernere en beter onderbouwde interpretatie van de Koran zie Islam Anders


INDEX

  Over de wijze van eten en drinken
 Over de wijze van urineren en zich ontlasten
 Over reinheid en onreinheid
 Over water
 Over de loutering
 Over de vijf namaaz
 Over de vasten
 Over de vrouw en haar ongesteldheden
 Over huwelijk, overspel en echtelijke betrekkingen
 Over echtscheiding
 Over figuren uit de geschiedenis
 
 
 
 
 
 

Over de wijze van eten en drinken
   

1. Bij de maaltijd moeten achttien voorschriften in acht worden genomen: 

a)  was de handen voor de maaltijd;

b)  was de handen na de maaltijd en droog ze af; 

c)  de heer des huizes moet voor alle gasten met eten beginnen en na hen ophouden; aan het begin van de maaltijd moet hij als eerste zijn handen
wassen, daarna degene die rechts van hem zit en op die manier verder tot degene die zich aan zijn linkerkant bevindt; na de maaltijd moet hetzelfde in omgekeerde richting gebeuren; 

d) begin de maaltijd met het aanroepen van Gods naam; indien de maaltijd uit verscheidene gangen bestaat, verdient het aanbeveling dat bij elke gang opnieuw te doen; 

e)  eet met de rechterhand;

f)  eet met drie vingers en gebruik de overige twee niet; 

g) neem voor elke hap een klein beetje voedsel; 

h) laat de maaltijd zo lang mogelijk duren; 

i)  kauw het voedsel langdurig; 

j)  prijs God aan het einde van de maaltijd; 

k) lik de vingers af; 

l)  maak na de maaltijd de tanden schoon met een tandenstoker, die niet vervaardigd mag zijn van het hout van een granaatboom, van basilicum, van riet of van een blad van een dadelpalm; 

m) verzamel de resten van de maaltijd en eet ze op; indien de maaltijd echter in de woestijn is gehouden, is bet beter deze resten voor de vogels en de dieren te laten liggen; 

n) eet bij het aanbreken van de dag en bij het vallen van de nacht, en niet overdag of s nachts; 

o) ga na de maaltijd op de rug liggen en leg het rechterbeen over het linker; 

p) eet zout aan het begin en aan bet eind van de maaltijd;

q) was vruchten alvorens ze te eten.


2. Bij de maaltijd moeten elf dingen worden vermeden: 

a) eten als men geen honger heeft; 

b) overdadig eten, iets wat de Almachtige heeft afgekeurd; 

c) terwijl men eet naar de disgenoten kijken; 

d) heel heet eten; 

e) tegen bet bord of in het glas blazen om het voedsel of de drank af te koelen; 

f) niet gaan eten zodra het brood op de mat is gelegd; 

g) het brood met een mes snijden; 

h) het brood onder het bord leggen; 

i) zoveel vlees van het bot afkluiven dat er niets meer overblijft; 

j) vruchten schillen; 

k) een half genuttigde vrucht wegwerpen.


3. Bij het drinken van water moeten zes voorschriften in acht worden genomen: 

a)  zuig het water op en drink het niet met slokken; 

b)  drink staande; 

c)  roep voor en na het drinken de naam Gods aan; 

d)  drink in drie etappes; 

e)  drink naar goeddunken; 

f)  gedenk na het drinken het martelaarschap van Hazrat Aboe Abdoelah en zijn familie en vervloek hun moordenaars.


4. Bij het opzuigen van water moeten vijf dingen worden vermeden: 

a)  te veel drinken; 

b)  na een overdadige maaltijd drinken; 

c)  's nachts staande drinken; 

d)  het vastpakken van de waterkruik met de linkerhand; 

e)  de kruik op een plaats waar zij is gebroken of bij het oor van de kruik aan de mond zetten.


5. Van gevogelte, wilde en getemde dieren, vissen en dergelijke, waarvan het vlees mag worden genuttigd, zijn er vijftien dingen waarvan men zich verre dient te houden: 

a)  het bloed; 

b)  de uitwerpselen; 

c)  de penis; 

d)  de vagina; 

e)  de baarmoeder; 

f)  de klieren; 

g) de teelballen; 

h) het middelste gedeelte van de hersenen; 

i)  het bolletje dat de vorm van een grauwe erwt heeft en dat zich in het voorste deel van de hersenen bevindt; 

j)  de spieren aan weerszijden van de ruggengraat; 

k) de galblaas; 

1) de lever; 

m) de blaas; 

n) het oog; 

o) hetgeen zich onder de klauwen heeft opgehoopt.


8. Het opslorpen van de uitwerpselen van dieren en van de afscheidingen van hun neus is niet toegestaan. Het is echter niet verboden deze stoffen te nuttigen als ze in geringe hoeveelheden met ander voedsel zijn vermengd.



9. Het vlees van paarden, muildieren en ezels wordt niet aanbevolen. Het vlees is volstrekt verboden indien het dier bij zijn leven seksueel is gebruikt door een man. In dat geval moet het dier de stad uit worden geleid en worden verkocht.



10. Als men geslachtelijke omgang heeft met een rund, een schaap of een kameel, worden hun urine en hun uitwerpselen onrein en kan hun melk niet meer worden genuttigd. Het dier moet zo snel mogelijk worden gedood en verbrand, terwijl ervoor moet worden gezorgd dat degene die bet dier seksueel heeft gebruikt de eigenaar ervan schadeloos stelt.



11. Het drinken van wijn en van sterke drank behoort tot de hoofdzonden en het is streng verboden. Wie een alcoholhoudende drank tot zich neemt, behoudt slechts een deel van zijn ziel, namelijk bet misvormde en kwaadaardige deel; God, diens Aartsengelen, diens Profeten en diens gelovigen vervloeken hem. Gedurende veertig dagen worden zijn dagelijkse gebeden door God afgewezen. Op de dag van de opstanding der doden zal zijn gezicht zwart worden, zal zijn tong uit zijn mond hangen, zal zijn kwijl over heel zijn borst stromen en hij zal onophoudelijk dorst lijden
 

TERUG NAAR INDEX
 
 
 
 
 

Over de wijze van urineren en zich ontlasten
 
 

1. Bij het urineren of het zich ontlasten moet ieder zijn geslacht bedekken voor allen die geslachtsrijp zijn, zelfs voor zijn zuster en zijn moeder, alsook voor zwakzinnigen en voor kinderen die de jaren des onderscheids hebben bereikt. Maar echtgenoten behoeven het niet te doen.


2. Het is niet noodzakelijk het geslacht met een bepaald voorwerp te bedekken, met de hand is voldoende.


3. Bij het urineren of het zich ontlasten dient men zodanig neer te hurken, dat het gezicht niet naar Mekka is gewend of de rug naar Mekka gekeerd.


4. Men kan er niet mee volstaan het geslacht een andere richting te geven, terwijl het gezicht toch naar Mekka is gewend of de rug naar Mekka gekeerd; en het ontblote geslacht mag niet naar Mekka of in de tegengestelde richting zijn gewend.


5. Op vier plaatsen is het verboden te urineren of zich te ontlasten:

- in doodlopende straten, tenzij met toestemming van de aanwonenden;

- op de grond van iemand die daartoe geen toestemming heeft gegeven;

- in oorden van de eredienst, zoals bepaalde medressen 1 ;

- op de graven van gelovigen, tenzij men ze wil beledigen.


6. Er zijn drie gevallen, waarin het volstrekt noodzakelijk is de anus met water te reinigen:

- indien de ontlasting samen met andere onreinheden is uitgeworpen, met bloed bijvoorbeeld;

- indien iets onreins in aanraking met de anus is gekomen;

- indien de anus vuiler dan gebruikelijk is geworden. In alle overige gevallen kan men de anus met water wassen of met een lapje of een kei afvegen.


7. De urineopening dient alleen met water te worden gereinigd, waarbij éénmaa1 wassen na het urineren voldoende is. Maar diegenen, bij wie de urine door een andere opening het lichaam verlaat, doen er beter aan die opening tweemaal te wassen. Ook vrouwen moeten zich hieraan houden.


8. De anus behoeft niet met drie keien of drie lapjes te worden afgeveegd, één kei of één lapje is voldoende; maar wie de anus afveegt met een bot of met heilige dingen, bijvoorbeeld een stukje papier met de naam van God erop, kan in die staat niet bidden.


9. Voor het urineren of zich ontlasten geniet het de voorkeur op een afgezonderde plaats neer te hurken; het geniet eveneens de voorkeur deze plaats met de linkervoet te betreden en met de rechtervoet te verlaten; het verdient aanbeveling het hoofd gedurende het uitwerpen te bedekken en het gewicht van het lichaam op de linkervoet te laten rusten.
 

10. Gedurende het uitwerpen mag men niet recht tegenover de zon of de maan neerhurken, tenzij men het geslacht bedekt. Wie zich wil ontlasten, moet voorts vermijden in de wind neer te hurken, of in het openbaar, voor de huisdeur of onder een vruchtdragende boom. Eten, dralen en de anus met de rechterhand wassen dienen tijdens het uitwerpen eveneens vermeden te worden. Het spreken tenslotte dient men eveneens achterwege te laten, tenzij men ertoe wordt gedwongen of men een gebed tot God richt.


11. Wat het urineren betreft, het is beter dit niet staande te doen, niet op harde grond, niet in het hol van een dier en niet in water, vooral niet in stilstaand water.


12. Het verdient aanbeveling urine en feces niet op te houden, temeer daar dat pijn kan doen.


13. Het verdient aanbeveling voor de gebeden, voor het slapengaan, voor de coïtus en na zaadlozing te urineren.


14. Na het urineren moet eerst de anus, als deze met urine is verontreinigd, worden gewassen. Vervolgens moet men met de middelvinger van de linkerhand driemaal op het gedeelte tussen de anus en het ondereinde van de penis drukken; daarna moet men de duim op het bovenste gedeelte van de penis leggen en de wijsvinger op het onderste gedeelte, en de eikel driemaal naar de besnijdenisring trekken; en tenslotte driemaal op het uiteinde van de penis drukken.


15. Voor de vrouw gelden na het urineren geen bijzondere voorschriften; als zij aan de vagina vocht bemerkt waarvan zij niet weet of het rein is of onrein, is dit vocht rein en staat het haar louteringen en haar gebed geenszins in de weg.
 

1. Een medresse is een religieuze school.
 

TERUG NAAR INDEX
 
 
 
 

Over reinheid en onreinheid 1
 
 

1. Onrein zijn elf dingen: urine, uitwerpselen, zaad, beenderen, bloed, honden, varkens, mannen en vrouwen die geen moslim zijn, wijn, bier en het zweet van een kameel die uitwerpselen eet.


2. De urine en de ontlasting van de mens en van ieder dier waarvan het bloed pulseert als hem de aderen en slagaderen2 worden geopend, zijn onrein. Maar de drek van kleine insecten, zoals vliegen en muggen, waarvan het bloed niet klopt, is rein.


3. De urine en de ontlasting van ieder dier dat uitwerpselen eet, zijn onrein. Hetzelfde geldt voor de urine en de ontlasting van ieder dier dat seksueel is gebruikt door een man en voor de urine en de ontlasting van schapen die met de melk van een zeug zijn gevoed.


4. Het zaad van ieder dier, waarvan het bloed pulseert wanneer het wordt geslacht, is onrein.


5.
Het gebeente van een dier dat dood wordt aangetroffen en van een dier dat niet overeenkomstig de islamitische riten is gedood, is onrein; vissen daarentegen zijn niet onrein, zelfs niet als ze dood in het water drijven, want hun bloed pulseert niet.


6. Het haar, de botten en het gebit van dode dieren zijn rein, tenzij de dieren zelf onrein zijn, zoals het geval is met honden.


7. Als de schaal stevig genoeg is, is een ei, voortgekomen uit de ingewanden van een kip, niet onrein. Toch moet het ei worden gewassen voordat het wordt gegeten.


8. Vlees, vet en huiden, veil gehouden in een islamitische bazaar of onder beheer van een moslim, zijn rein, tenzij deze producten afkomstig zijn van dieren die niet volgens de islamitische riten zijn geslacht.


9. Het bloed van de mens en van ieder dier waarvan het bloed pulseert wanneer het wordt geslacht, is onrein; daarentegen blijft het bloed van vissen, muggen en elk ander dier waarvan het bloed niet klopt, rein.


10. Het bloed, dat tussen de tanden vloeit, is rein indien het met speeksel wordt verdund; in dat geval is het toegestaan dat speeksel in te slikken.


11. Gestold en opgehoopt bloed onder de nagels en op iedere andere plaats van het menselijke lichaam is rein, indien het zodanig is veranderd dat er niet meer van bloed kan worden gesproken; is dat niet het geval, moet men trachten het te verwijderen voordat men tot de louteringen overgaat.


12. Etter van een helende wond is rein, mits kan worden vastgesteld dat er geen vermenging met bloed beeft plaatsgevonden.


13. Als honden en varkens niet in het water leven, zijn zij onrein, en hetzelfde geldt dan voor hun haar, hun botten, hun poten en hun uitwerpselen; in de zee levende honden en varkens zijn daarentegen rein.


14. Heel het lichaam van een niet-moslim is onrein, ook het haar van zijn hoofd en zijn lichaam, zijn nagels en alle afscheidingen van zijn lichaam.


15. Iedere man of vrouw die het bestaan van God loochent, die gelooft dat Hij compagnons heeft 3 of niet in zijn Profeet Mohammed gelooft, is onrein (net zoals uitwerpselen, urine, honden en wijn). Hetzelfde geldt voor degene die ook maar één van deze beginselen in twijfel trekt.


16. Een niet geslachtsrijp kind is onrein indien zijn ouders en zijn grootouders geen moslim zijn, maar als er in zijn voorgeslacht een moslim voorkomt, is het rein.


17. Een moslim die een van de twaalf Imams beledigt of zich tot hun vijand verklaart, is onrein.


18. Wijn en alle andere bedwelmende dranken zijn onrein, maar opium en hasjiesj niet.


19. Bier is onrein, maar biergist niet.


20. Het zweet van een kameel, die menselijke uitwerpselen eet, is onrein, maar het zweet van andere dieren, die hetzelfde vuil eten, niet.


21. Het zweet van iemand, die juist een zaadlozing beeft gehad, is niet onrein; toch is het verkieslijk dat hij geen gebeden zegt zolang zijn lichaam en zijn kleding sporen van dat zweet vertonen.


22. Als een man in een periode van onthouding, de vasten van de Ramadan bijvoorbeeld, gemeenschap heeft gehad met zijn vrouw, dient bij geen gebeden te zeggen zolang hij nog sporen vertoont van het zweet dat het gevolg is van het copuleren.


23. Een man die bij geslachtsverkeer met een andere vrouw dan de zijne een zaadlozing heeft gehad en tijdens de gemeenschap met zijn wettige echtgenote opnieuw tot zaadlozing komt, mag zijn gebeden niet zeggen als hij met zweet overdekt is; maar als hij eerst gemeenschap heeft met zijn wettige echtgenote en vervolgens met een onwettige gade, mag hij zijn gebeden zeggen, ook al baadt hij in het zweet.


24. Als een vlieg of enig ander insect eerst op iets onreins en vochtigs neerstrijkt en vervolgens op iets reins en vochtigs, wordt dat laatste op zijn beurt onrein, vooropgesteld dat de onreinheid van het eerste zeker is; zo niet, blijft het rein.


25. Als een met zweet bedekt deel van het lichaam in aanraking met iets onreins komt en het zweet over andere delen van het lichaam stroomt, worden al die delen onrein, terwijl de rest van het lichaam rein blijft.


26. Afscheidingen van de neus en bloederige fluimen zijn onrein, terwijl wat niet met bloed is bezoedeld, rein is; als afscheidingen van de neus of fluimen in aanraking met mond of neus komen, moet het aangedane deel van de huid worden gereinigd; maar het niet aangedane deel blijft rein.


27. Een voorwerp dat in het menselijke lichaam wordt gebracht en in aanraking met een onreinheid (feces of bloed) komt, blijft rein wanneer het uit het lichaam wordt teruggetrokken, mits het geen sporen van deze onreine stoffen vertoont. Het instrument dat voor een lavement in het rectum wordt gebracht en het mes van de heelkundige zijn dan ook niet onrein, mits ze geen sporen van onreinheid vertonen. Hetzelfde geldt voor speeksel en afscheidingen van de neus die zich in de mond of de neus met bloed vermengen, maar die daarvan geen sporen vertonen wanneer men ze uitspuwt.


28. Het is verboden een blad van de Koran met iets onreins aan te raken; gebeurt dat evenwel, moet het blad terstond worden gewassen.


29. Het is verboden de Koran op iets onreins neer te zetten, op bloed bijvoorbeeld, of op menselijk of dierlijk gebeente, als het onreine uitgedroogd is; een daarop reeds neergelegde Koran moet beslist worden weggenomen.


30. Het is verboden verzen van de Koran met onreine inkt te schrijven, ook al betreft het maar één letter. Als dat gebeurd is, moet de inkt worden weggewassen of met een mes of een ander scherp voorwerp worden weggekrabd.


31. Het moet worden vermeden dat een ongelovige in het bezit van de Koran wordt gesteld; het verdient zelfs aanbeveling hem de Koran te ontrukken als bij hem reeds in banden beeft gekregen.


32. Als een blad van de Koran of een stukje papier met de naam van God, van de Profeet of een van de Imams erop in het toilet valt, is het volstrekt noodzakelijk het terug te halen, zelfs als dat kosten met zich meebrengt. Als dat niet mogelijk is, moet dat toilet buiten gebruik worden gesteld totdat het vaststaat dat het papier is vergaan.


33. Het is verboden iets onreins te eten of te drinken; het is eveneens verboden kinderen iets onreins te eten te geven, ongeacht of dit hen nu ernstig zal schaden of niet; maar het is niet verboden kinderen voedsel te geven dat op indirecte wijze in aanraking met iets onreins is geweest.


34. Men behoeft iemand er niet op te wijzen dat bij bezig is onrein voedsel te nuttigen of te bidden terwijl bij onreine kleren draagt.


35. Als de heer des huizes tijdens de maaltijd bemerkt dat één of enkele van de gerechten onrein is, moet bij dat aan zijn gasten meedelen; maar dat hoeft bij niet te doen als een van zijn gasten dat bemerkt.


Elf factoren of handelingen hebben een reinigende werking: ze nemen onreinheid weg en herschenken lichamen en voorwerpen bun reinheid. Het zijn:

a) water; 

b) aarde; 

c) zon; 

d) omzetting; 

e) inkoking van tweederde van druivensap: 

t) overdracht; 

g) de Islam; 

h) afhankelijkheid; 

i) verwijdering van het onreine voorwerp; 

j) het feit dat men een dier, dat uitwerpselen pleegt te eten, daarvan gedurende een bepaalde tijd afhoudt; 

k) afwezigheid van een moslim.

De verklaring van elk van deze gevallen:

a) Water reinigt als het aan de vier volgende voorwaarden voldoet: het moet rein zijn; stroop van watermeloen en rozenwater hebben geen reinigende werking; het moet schoon zijn; nadat het gebruikt is om een onreinheid te wassen, mag het geen geur, kleur of smaak hebben gekregen; na het wassen mogen resten van uitwerpselen en ander vuil erin geen sporen hebben achtergelaten.

Een onrein bord en een onreine beker moeten driemaal worden gewassen, voordat ze weer rein zijn; maar een beker waaraan een hond beeft gelikt, of waaruit een hond beeft gegeten of gedronken, moet met aarde worden ingesmeerd en ingewreven, en vervolgens tweemaal met water worden gewassen. Is er een varken aan te pas gekomen, moet de beker zevenmaal achter elkaar worden gewassen, maar inwrijven met aarde is dan niet nodig. Een beker, of een glas, die wijn heeft bevat en derhalve onrein is, moet driemaal achter elkaar worden gewassen, maar zeven keer is beter.

Is een oven onrein geworden doordat erin is geürineerd, vindt reiniging plaats door er tweemaal zoveel water in te gieten, dat de wanden worden bedekt. Is de oven echter onrein geworden door aanraking met een andere stof, uitwerpselen bijvoorbeeld, kan men ermee volstaan er éénmaal water in gieten, nadat men de onreine stoffen heeft verwijderd. Wordt iets onrein doordat het bezoedeld is met urine van een jongen die met melk is gevoed, nog geen twee jaar oud is en geen melk van een zeug heeft gedronken, dan is éénmaal geheel en al wassen voldoende om het weer rein te doen worden. Desniettemin is tweemaal wassen beter.

Wordt het vlies van een graan- of rijstkorrel, of het oppervlak van een stuk zeep met iets onreins bezoedeld, is onderdompeling in het reinigingswater4 voldoende voor reiniging. Indien de onreinheid echter diep is doorgedrongen, verliest deze remedie geldigheid. Als het niet volstrekt zeker is dat de onreinheid diep in het stuk zeep is doorgedrongen, blijft het rein.

Al wat onrein is, wordt pas rein wanneer de onreine stof volkomen verwijderd is, maar het vormt geen bezwaar dat de geur of de kleur van de onreine stof achterblijft.

Onreine stukjes voedsel, die na het nuttigen van dat voedsel tussen de tanden zijn achtergebleven, worden rein door de mond met water te spoelen, en wel zodanig dat het water alle onreine resten kan verwijderen.

Als men klompen suiker beeft vervaardigd met onreine gesmolten suiker als grondstof, blijven deze klompen onrein, zelfs als ze in stilstaand of stromend water worden gelegd.


b) Aarde reinigt de voetzool en het schoeisel, die met onreinheid zijn bezoedeld, mits de aarde aan drie voorwaarden voldoet: zij moet schoon zijn, droog en geschikt om de onreine stof (bloed, urine, uitwerpselen enzovoort) van de voetzool of het schoeisel te verwijderen. Het maakt geen verschil of de aarde modderig is of stevig, zanderig of vol kiezels. Voor het reinigen van de voeten en van schoeisel kan men er niet mee volstaan over een tapijt, een moquette of over gras te lopen, evenmin als over asfalt of een parketvloer.

Voor het reinigen van de voetzool en van schoeisel, die met een onreinheid zijn bezoedeld, moet men vijftien of meer passen lopen, ook als de onreinheid al na enkele stappen is verdwenen.

Voor hen die op bun handen of hun knieën lopen, zijn vijftien passen niet voldoende om de handpalmen of de knieën, die met een onreinheid zijn bezoedeld, weer rein te maken. Hetzelfde geldt voor wandelstokken, krukken, hoefijzers, wagenwielen enzovoort. Als er na vijftien passen nog kleine stukjes uitwerpselen en ander vuil over zijn, moeten die zorgvuldig worden verwijderd, maar dat hun geur of hun kleur overblijft, vormt geen bezwaar. De binnenkant van schoeisel en dat deel van de voetzool dat niet in aanraking met de aarde komt, worden niet gereinigd door te lopen, en hetzelfde geldt voor sokken, tenzij het deel van de sok dat de voetzool bedekt, van leer of huid is gemaakt.


c) De zon
heeft een reinigende werking op onreine dingen als de aarde, een gebouw, deuren, ramen en in de muur geslagen spijkers, mits aan de volgende zes voorwaarden wordt voldaan: het onreine voorwerp moet vochtig zijn - als het droog is, moet het vochtig gemaakt worden opdat de zon het kan drogen; de onreinheid moet worden weggenomen voordat het voorwerp aan de stralen van de zon wordt blootgesteld; die stralen mogen niet getemperd zijn -door een gordijn bijvoorbeeld, of door wolken, tenzij de bewolking heel licht is; het onreine voorwerp dient uitsluitend door de stralen van de zon te worden gedroogd, en niet door het samenspel van zon en wind; de zon moet heel het onreine gedeelte van een gebouw in één keer drogen het is niet mogelijk dat eerst de gevel wordt gereinigd en vervolgens de overige muren; tenslotte mag er in de muur zelf geen element voorkomen dat een rol in het proces speelt, zoals lucht.

Indien onreine grond door de zon is gedroogd, maar er later twijfel rijst of de grond toentertijd vochtig of droog was, en verder of het vocht alleen door de inwerking van de zonnestralen is verdwenen of door andere oorzaken, blijft die grond onrein. Hetzelfde geldt voor grond of een gebouw waarvan men niet zeker weet of de onreinheden ervan zijn verwijderd voordat de zon ging schijnen, en verder of de zonnestralen wel rechtstreeks hun werk hebben kunnen doen. Als slechts een van de muren aan de zon wordt blootgesteld, blijft de andere onrein, tenzij de eerste muur zo dun is dat het opdrogen ervan tot gevolg beeft dat de laatste ook opdroogt.


d) Omzetting is een proces waarin iets onreins zo ingrijpend wordt veranderd dat het iets reins wordt. Bijvoorbeeld onrein bout, dat al brandend in reine as verandert, of een hond, die in zout drijfzand wegzinkt en daarbij in zout verandert. Maar in het geval van onrein graan dat wordt gemalen of waarvan brood wordt gebakken, is er geen sprake van omzetting.

Wijn die tot azijn wordt, hetzij onmiddellijk, hetzij door toevoeging van zout of azijn, is rein. Azijn echter die zijn oorsprong vindt in wijn, gemaakt van druiven die met urine of uitwerpselen zijn bezoedeld, of in wijn die met deze onreinheden is vermengd, blijft onrein. Azijn, gemaakt met onreine druiven, rozijnen of dadels, blijft onrein. Er bestaat geen bezwaar tegen stro en kleine stukjes van de wijnstok of de dadelpalm onder de druiven of dadels die in azijn worden veranderd. Er bestaat evenmin bezwaar tegen de gewoonte om komkommers of aubergines bij de dadels, rozijnen of druiven te leggen, voordat deze in azijn worden veranderd.


e) Inkoking van tweederde van druivensap heeft een reinigende werking. Zelfs voordat het met tweederde wordt verminderd, is gekookt druivensap niet onrein, maar het is verboden het sap te drinken als blijkt dat dit tot dronkenschap leidt. In dat geval wordt de stroop alleen rein door de verandering in azijn. Het sap van een onrijpe tros druiven mag worden opgeslorpt, zelfs als zich daarin een of twee rijpe druiven bevinden, mits dit sap aan de kook is gebracht en de zoete smaak van de druif is verdwenen.


f) Overdracht is de handeling waardoor het bloed van een mens en van ieder dier waarvan het bloed pulseert als het wordt geslacht, rein wordt, als het in het lijf van een insect wordt overgebracht, waarvan het bloed niet pulseert, en het bloed bestanddeel van het bloed van dat dier wordt. Menselijk bloed daarentegen dat door een bloedzuiger wordt opgezogen, blijft onrein, ook na de overdracht in het lijf van de bloedzuiger, omdat het bloed geen bestanddeel van het bloed van dat dier wordt.

Als iemand een mug op zijn huid doodslaat en niet kan vaststellen of het bloed hem toebehoort of de mug, is dit bloed rein; maar het bloed is onrein als er te weinig tijd verstrijkt tussen de beet en de dood van de mug, waardoor er geen onderscheid tussen beide kan worden gemaakt.


g) De Islam. Een man of een vrouw die geen moslim is en zich tot de Islam bekeert, wordt daardoor vanzelf rein wat het lichaam, het speeksel, de afscheidingen van de neus en het zweet betreft. Hun kleren blijven onrein als deze voor hun bekering in aanraking met het zweet van hun lichaam zijn geweest.


h) Afhankelijkheid houdt in dat de reiniging van een onrein voorwerp voorwaarde is voor de reiniging van een ander onrein voorwerp. In het geval van wijn die in azijn verandert, wordt het vat waarin de wijn is bewaard, weer rein tot het peil dat de wijn in het vat beeft bereikt. Zo worden ook het stuk hout of de steen waarop de overlijdenslouteringen worden uitgevoerd, de lap die het geslacht van een overledene bedekt, de hand van degene die deze louteringen beeft verricht en de zeep waarmee de overledene is gewassen, na de voltooiing van het ritueel weer rein.


i) Het lichaam van een dier en het lijf van een insect die rechtstreeks in aanraking met een onreinheid als bloed zijn geweest, of indirect met onrein water, worden weer rein zodra de onreine zaak is verwijderd. Hetzelfde geldt voor de binnenkant van de mond en de neus van de mens. Dat betekent dat het niet nodig is de mond te spoelen als er tussen de tanden bloed stroomt, dat zich in het speeksel oplost. Als de bezoedeling met een onreine stof een kunstgebit betreft, moet dat worden uitgenomen en gewassen. Als voedselresten tussen de tanden zijn blijven zitten en de binnenkant van de mond bloedt, zijn die resten rein zolang er geen zekerheid bestaat dat ze in aanraking met het bloed zijn geweest. Is dat wel het geval, zijn ze onrein.


j) De urine en de uitwerpselen van ieder dier dat gewoon is menselijke feces te eten, zijn onrein. Wil men ze rein maken, dient men die dieren ervan te weerhouden gedurende een bepaalde periode menselijke uitwerpselen te eten. Voor kamelen geldt een periode van veertig dagen, voor runderen twintig dagen, voor schapen tien dagen, voor kalkoenen zeven of vijf dagen en voor kippen drie dagen.


k) Afwezigheid van een moslim. Als de aan een moslim toebehorende kledingstukken, keukengerei of tapijten met een onreine stof zijn bezoedeld en hun eigenaar afwezig is, behoeven deze dingen niet strikt als onrein te worden beschouwd, zolang niet vaststaat dat ze voor het vertrek van de gelovige niet zijn gewassen en gereinigd, of dat ze niet toevallig in stromend water zijn gevallen, waardoor ze zijn gereinigd.


Als het vaststaat dat een voorwerp, dat met een onreine stof is bezoedeld, is gereinigd of als twee betrouwbare getuigen dat verklaren, wordt dat voorwerp weer rein. Hetzelfde geldt voor een onrein voorwerp waarvan de eigenaar beweert dat het gereinigd is of dat een moslim het gewassen beeft, ook als niet wordt bewezen dat deze dat volgens de riten heeft gedaan.

Uit een vat van honden- of varkenshuid moet men niet eten of drinken, en evenmin uit een vat dat met gebeente van dieren is vervaardigd.

De etensresten van een hond, een varken, een niet-islamitische man en een niet-islamitische vrouw zijn onrein; de etensresten van dieren, waarvan het vlees mag worden gegeten, zijn niet onrein, ofschoon het verkieslijk is dat men zich er verre van houdt.
 
 

1. Hier is niet zozeer onreinheid in de algemene betekenis van het woord aan de orde, als wel het geheel van onreine zaken die in de eerste paragraaf van dit hoofdstuk worden besproken. Dit zijn zaken die niet mogen worden gegeten en als een gelovige ermee in aanraking komt, kan hij zijn godsdienstverplichtingen (gebed, vasten, bedevaart, het lezen van de heilige boeken, deelname aan begrafenisceremoniën etc.) niet vervullen voordat hij zich door middel van de kleine en grote louteringen heeft gereinigd.

2. Bedoeld zijn dieren als runderen en schapen, in tegenstelling tot vissen, kikkers, insecten en dergelijke.

3. De H. Drievuldigheid.

4 Vgl. het hoofdstuk over water, tweede paragraaf.
 

TERUG NAAR INDEX
 
 
 
 
 

Over water
 
 

1. Er zijn twee soorten water: rein water en water dat ergens in is opgelost; voorbeelden van de tweede soort zijn het sap van de watermeloen, rozenolie en modderwater. Van rein water kunnen vijf soorten worden onderscheiden: een voor reiniging toereikende hoeveelheid stilstaand water; een ontoereikende hoeveelheid stilstaand water; stromend water; regenwater; putwater.

2. Onder reinigingswater1 wordt verstaan de hoeveelheid water in een bak waarvan lengte, breedte en hoogte elk 3enhalf wadjab 2 bedragen. Deze hoeveelheid water moet 128 man mm 20 mesqal ofwel 383 kg en 906 gram wegen.


3. Als het bovengenoemde water in aanraking komt met iets onreins, bijvoorbeeld bloed of urine, en daardoor van smaak, geur of kleur verandert, wordt het onrein. Verandert het water echter indirect door een onreine stof van geur, kleur of smaak, als bijvoorbeeld de geur verandert in de nabijheid van iets dat in staat van ontbinding verkeert, blijft het water rein.


4. Water dat met bloed, urine of andere onreinheden is bezoedeld en dat daarbij van geur, kleur of smaak is veranderd, wordt weer rein van stromend water, van regenwater dat er rechtstreeks invalt en van regenwater dat door de wind is meegedragen of langs de dakgoot wordt aangevoerd; dit water herkrijgt dan zijn reinigende eigenschappen.


5.
Er kan op twee manieren worden bewezen dat een hoeveelheid water groot genoeg is om een reinigende werking te hebben: de persoonlijke overtuiging dat dit het geval is en een verklaring met die strekking van twee betrouwbare mensen.


6. Water dat voor het wassen van de urineopening en de anus wordt gebruikt, blijft rein als er aan vijf voorwaarden wordt voldaan:

a) het mag niet de geur, kleur of smaak van urine of feces hebben; b) het mag niet in aanraking met een uitwendige onreinheid zijn geweest; c) een andere onreine stof zoals bloed mag niet tegelijk met de uitwerpselen of de urine uit de anus of de urineopening zijn gekomen; d) er mogen in het water geen resten van uitwerpselen of urine zichtbaar zijn; e) er mogen niet veel meer uitwerpselen dan normaal in aanraking met de anus zijn geweest.


7. Stromend water dat uitwerpselen of urine bevat, blijft rein en dus drinkbaar als deze vermenging maar geen verandering van geur, kleur of smaak teweegbrengt; dit geldt zelfs voor stromend water in een geringere hoeveelheid dan reinigingswater.


8. Als uitwerpselen, urine of andere onreinheden stromend water hebben besmet, wordt alleen dat deel onrein dat van geur, kleur of smaak is veranderd, maar de rest blijft rein.


9. Als het op het dak van een huis regent waar uitwerpselen, urine of een andere onreinheid liggen, blijft het regenwater rein zolang de bui aanhoudt en het water rechtstreeks van het dak of door de dakgoot stroomt, maar water dat na de bui blijft stromen en waarvan men weet dat het in aanraking is geweest met de onreinheden op het dak, is onrein.

1. Korr.

2. Ongeveer 70 cm
 
 

TERUG NAAR INDEX

 
 
 

Over de loutering (fragment)
 
 

5. Bij de loutering moeten de kortste lichaamshaartjes worden gewassen, maar het verdient aanbeveling ook lange haren te wassen. Voordat men in het water van een openbaar bad de anus wast, moet men daartoe toestemming hebben gekregen van de eigenaar van het bad, anders is de loutering ongeldig. Als men tijdens de loutering een wind laat of urineert, blijft het ritueel geldig. Wie op zijn lichaam een vers van de Koran of de naam Gods draagt, geschreven of getatoeëerd, en na een zaadlozing tot loutering overgaat, mag tijdens de loutering het beschreven deel van zijn lichaam niet met de hand aanraken, maar hij moet dat deel wassen zonder eraan te komen.

6. Zaad is altijd onrein, ongeacht of het zijn oorsprong vindt in de coïtus in de eigenlijke zin van het woord, dan wel in een zaadlozing, hetzij bij bewustzijn, hetzij tijdens de slaap, waarbij het evenmin verschil maakt of de zaadlozing overvloedig was of niet, of de zaadlozing het gevolg van genot was of niet, alsook, tenslotte, of de zaadlozing opzettelijk plaatsvond of niet.

7. Het verdient aanbeveling na zaadlozing te urineren. Zou men dat nalaten, dan zou de afscheiding die na de loutering verscheen, als zaad moeten worden beschouwd, ook als daarover twijfel bestond.

8. Als de penis tijdens het geslachtsverkeer geheel of slechts tot de besnijdenisring in de vagina van de vrouw of de anus van de man komt, worden beide personen onrein, ook al zijn ze niet geslachtsrijp, en beiden moeten dus tot loutering overgaan.

9. Als een man meent dat hij met zijn penis niet verder dan tot de besnijdenisring in de vagina is doorgedrongen, is loutering niet vereist.

10. Als een man -wat God verhoede- geslachtelijke omgang met een dier heeft en hij tot zaadlozing komt, is loutering vereist.

11. Als zaad in de penis beweegt maar niet naar buiten komt, of als er twijfel bestaat bij de vraag of het naar buiten is gekomen of niet, is loutering niet vereist.

12. Wie een zaadlozing heeft gehad en nog niet tot loutering is overgegaan, dient de volgende negen handelingen te vermijden:

a) en b) drinken en eten; c) meer dan zeven verzen van de Koran lezen; d) de band van de Koran, de rand van de bladzijden of de ruimte tussen de regels aanraken; e) de Koran op zak hebben; f) slapen; g) het baardhaar met henna verven; h) zich met vet of olie inwrijven; i) copuleren na een zaadlozing tijdens de slaap.

13. Als een man in een periode van onthouding, bijvoorbeeld in de vastenmaand Ramadan, gemeenschap met zijn vrouw heeft, is zijn zweet onrein en is het hem verboden in die staat zijn dagelijkse gebeden te zeggen.

14. Als een man door een andere dan zijn eigen vrouw wordt geprikkeld, maar met zijn eigen vrouw gemeenschap heeft, geniet het de voorkeur dat hij niet bidt indien hij heeft getranspireerd. Heeft hij echter eerst gemeenschap met zijn wettige vrouw en vervolgens met een andere, dan mag hij bidden, ook al is hij bezweet.

15. Naast de noodzakelijke en onontbeerlijke louteringen zijn er tal van louteringen die sterk worden aanbevolen als men God wil behagen. Onder andere:

a) de loutering op vrijdag tussen de dageraad en de noen;

b) de loutering op de vooravond van de Ramadan en op de vooravonden van alle oneven dagen (de derde, vijfde, zevende dag, enzovoort) van die maand. Bijzondere aanbeveling verdient loutering op de vooravond van de eerste, vijftiende, zeventiende, negentiende, eenentwintigste, drieëntwintigste, vijfentwintigste, zevenentwintigste en negenentwintigste dag van de Ramadan. Men zou er goed aan doen op de vooravond van de drieëntwintigste dag tweemaal tot loutering over te gaan, namelijk eenmaal aan het begin en eenmaal aan het eind van de nacht.

c) de loutering van de vrouw die parfum heeft opgebracht ten gerieve van een andere man dan haar echtgenoot;

d) de loutering van degene die in staat van dronkenschap is ingeslapen;

e) de loutering van de man of vrouw die tijdens een volledige zons- of maansverduistering niet heeft gebeden;

f) de loutering van degene die bij de ophanging van een terdoodveroordeelde aanwezig is geweest. In geval van onvrijwillige aanwezigheid daarbij is loutering evenwel niet vereist.
 
   
TERUG NAAR INDEX
 
 
 
 

Over de vijf namaaz1
 

1. Wie dagelijks vijfmaal bidt, moet dat in volmaakte concentratie en volkomen inkering doen. Hij moet zich verre houden van zonden als afgunst, hoogmoed en kwaadsprekerij, terwijl hij zich evenmin schuldig mag maken aan het nuttigen van verboden spijzen, het gebruik van alcoholhoudende dranken of de weigering om belasting aan de geestelijkheid te betalen. Verder dient hij bij voorkeur ook geen lichte zonden te begaan, zoals slaperig bidden, urine ophouden of tijdens het gebed niet naar de hemel kijken.

Daarentegen doet hij er goed aan voor het gebed agaten ringen aan de vingers te schuiven, zich net te kleden, het haar te kammen, de tanden te poetsen en parfum op te brengen.

2. Tijdens het uitspreken van de vijf dagelijkse gebeden moet een man erop letten dat zijn geslacht en zijn achterste bedekt zijn, ook als die niet zichtbaar zijn. Het is beter dat hij het hele stuk tussen navel en knieën bedekt.

3. Voor de vijf dagelijkse gebeden moet een vrouw heel haar lichaam bedekken, ook het hoofd en het haar. Het staat haar evenwel vrij een deel van het gezicht, de handen en de voeten tot aan de enkels onbedekt te laten.

4. Als een man al biddend merkt dat zijn geslacht niet bedekt is, moet hij het onmiddellijk bedekken, en als dat al te lang duurt moet hij zijn gebed beëindigen en opnieuw beginnen. Merkt hij echter pas na het bidden dat zijn geslacht niet bedekt is, dan blijft zijn gebed geldig.

5. Voor het dagelijkse gebed mag men het lichaam en het geslacht met gras of boombladeren bedekken, maar het verdient de voorkeur dat alleen te doen als er niets anders voorhanden is.

6. Bij het gemeenschappelijke gebed moet de vrouw achter de man gaan zitten. Als een man en een vrouw tegelijk het gebedsoord betreden en de vrouw toevallig voor de man gaat zitten, moet zij op de plaats gaan zitten die haar is toegewezen, namelijk achter de man, en haar gebed herhalen.

7. Het verdient sterke aanbeveling niet aan dezelfde tafel te eten als iemand die niet gewoon is de moskee te bezoeken; ook moet men hem niet om raad vragen, in zijn buurt wonen, een vrouw uit zijn familie tot echtgenote nemen of hem een dochter ten huwelijk schenken.

8. Op de volgende plaatsen is het verboden de dagelijkse gebeden te zeggen: a) in het bad; b) op zilte grond; c) recht tegenover iemand; d) tegenover een open deur; e) op een brede weg, in een laan of in een straat; f) voor vuur of een lamp; g) in de keuken en op iedere andere plaats waar een oven staat; h) voor een waterput of een beerput; i) tegenover een portret of een beeldje dat een levend wezen voorstelt, tenzij men het bedekt; j) in de aanwezigheid van iemand die een zaadlozing heeft gehad en nog niet tot loutering is overgegaan; k) in een vertrek waarin zich een foto bevindt, ook als die foto niet tegenover degene die bidt is geplaatst; 1) tegenover een graf, op een graf, tussen twee graven en op een begraafplaats.

9. Het verdient geen aanbeveling een zwakzinnige, een kind of iemand die juist knoflook heeft gegeten, een moskee te laten betreden.

10. Wie tijdens het gebed ongewild in slaap is gevallen, moet opnieuw bidden als hij merkt dat hij tijdens het gebed is ingeslapen; verkeert hij daarover in onzekerheid, is zijn gebed geldig.

11. Hoesten, luidkeels boeren en zuchten maken het gebed niet ongeldig. Spreekt men daarentegen tussenwerpsels van tenminste twee letters uit, wordt het gebed van nul en gener waarde.

12. Wordt het gezicht van iemand die bidt vuurrood omdat de betrokkene een schaterlach onderdrukt, moet deze zijn gebed opnieuw beginnen.

13. Het gebed van iemand die luidkeels om een aards verdriet weent, is niet geldig; huilt hij echter heel zacht, is het geldig. Het wenen verdient evenwel krachtige aanbeveling als het niet voortkomt uit aards verdriet, maar uit vrees voor God of voor het hiernamaals.

14. In de handen klappen of in de lucht springen tijdens het gebed maakt dat gebed ongeldig.
 
 

1. Een uit gebed bestaand ritueel dat iedere moslim vijfmaal per dag moet uitvoeren, en wel voor zonsopgang, om het middaguur, voor zonsondergang, onmiddellijk na zonsondergang en bij het begin van de nacht.
 

TERUG NAAR INDEX
 
 


Over de vasten
 

1. Geslachtsgemeenschap doet de vasten teniet, ook al dringt de penis niet verder in de vagina door dan tot de besnijdenisring en vindt er geen zaadlozing plaats.

2. Als de penis minder ver in de vagina doordringt en er geen zaadlozing plaatsvindt, blijft de vasten geldig.

3. Als een man niet met zekerheid kan bepalen hoe ver zijn penis in de vagina is doorgedrongen en of dat verder was dan de besnijdenisring, blijft zijn vasten geldig.

4. Als een man vergeet dat hij in de vasten is en geslachtsgemeenschap heeft, of daartoe wordt gedwongen, blijft zijn vasten geldig. Herinnert hij zich echter tijdens de gemeenschap dat hij in de vasten is, of wordt hij niet meer gedwongen om de gemeenschap voort te zetten, moet hij onmiddellijk ophouden.

5. Als een man in de vastentijd masturbeert en tot zaadlozing komt, is zijn vasten niet meer geldig.

6. Als een man zonder het te willen ejaculeert, blijft zijn vasten geldig, maar als hij zijn onvrijwillige zaadlozing zelf bespoedigt, wordt zijn vasten als ongedaan beschouwd.

10. Een vis, ontvangen of gekocht van een moslim, mag worden gegeten, ongeacht of hij levend of dood is gevangen; het is daarentegen verboden een vis te eten die van een ongelovige afkomstig is, ook al beweert deze hem levend te hebben gevangen.

11. Het is niet verboden levende vis te eten.

12. Als een vis buiten het water in tweeën wordt gedeeld en één van beide delen nog tekenen van leven vertoont en in het water terugvalt, is alleen het deel dat buiten het water blijft toegelaten voor consumptie.

13. Het is toegestaan met de hand gevangen sprinkhanen te eten; het is niet beslist noodzakelijk dat de jager moslim is en de naam van God heeft aangeroepen. Maar een dode sprinkhaan die in handen van een ongelovige wordt aangetroffen, mag niet worden gegeten als niet vaststaat dat hij levend is gevangen, ook al beweert de ongelovige dat.
 

TERUG NAAR INDEX
 
 
 
 

Over de vrouw en haar ongesteldheden
 
 

1. Een vrouw heeft tussentijdse bloedingen als bloed uit haar vagina stroomt in de tijd dat ze niet ongesteld is. Dit bloed kan een geelachtige kleur hebben, koel en dun zijn en zonder branderig gevoel wegvloeien; het kan ook min of meer zwart zijn, of geel, warm, dik en pulserend naar buiten treden, terwijl het een branderig gevoel veroorzaakt.

2. Er zijn drie soorten tussentijdse bloedingen: geringe, middelmatige en overvloedige. Als het bloed een stukje katoen, dat in de vagina wordt ingebracht, niet volkomen doordrenkt, is er sprake van geringe tussentijdse bloedingen; als het bloed het katoen geheel doordrenkt zonder dat een stukje stof, dat op de vulva is gelegd, wordt bezoedeld, is er sprake van middelmatige tussentijdse bloedingen; als tenslotte het bloed zowel door het katoen als het stukje stof doordringt, is er sprake van overvloedige tussentijdse bloedingen.

3. Bij geringe tussentijdse bloedingen moet de vrouw zich voor het gebed volgens het religieuze ritueel wassen, een nieuw stukje katoen nemen of het wassen en ook de vulva wassen, als die met bloed is bezoedeld.

4. De menstruatieperiode in eigenlijke zin is de periode die enkele dagen per maand beslaat en waarin bloed uit de vagina van vrouwen stroomt. Dit bloed is bijna altijd dik, warm, heel donkerrood of vuurrood en het komt pulserend naar buiten, waarbij het een branderig gevoel veroorzaakt.

5. De vrouwen, die van de Profeet van de Islam afstammen, komen op zestigjarige leeftijd in de overgang. Andere vrouwen als ze vijftig zijn.

6. Bloed dat uit de vagina van een meisje van minder dan negen jaar of die van een vrouw van meer dan zestig jaar vloeit, mag niet als menstruatiebloed worden beschouwd.

7. Zwangere en zogende vrouwen kunnen menstrueren.

8. Gedurende de eerste drie dagen van de menstruatie is het beslist noodzakelijk dat het bloed voortdurend wegvloeit; als het dus na twee dagen ophoudt met vloeien en een dag later weer begint, is er geen sprake van menstruatiebloed.

9. Het is niet beslist noodzakelijk dat het bloed gedurende drie dagen uit de vagina vloeit; het is voldoende dat er in de vagina bloed is.

10. Als een vrouw ziet dat er meer dan drie dagen en minder dan tien dagen bloed uit haar vagina stroomt en zij niet zeker weet of het menstruatiebloed is of bloed van een gezwel, moet zij zo mogelijk een stukje katoen in haar vagina brengen en het er weer uithalen; als het bloed aan de linkerkant wegstroomt, is het menstruatiebloed; stroomt het aan de rechterkant weg, is het bloed van een gezwel

11. Als een vrouw ziet dat er bloed uit haar vagina stroomt en zij zich afvraagt of het menstruatiebloed is of bloed van haar maagdenvlies is, moet zij een stukje katoen in haar vagina brengen en het er na een tijdje uithalen. Als het bloed alleen de rand van het katoen heeft bevuild, is het van het maagdenvlies afkomstig; als het hele stukje katoen met bloed is doordrenkt, is het menstruatiebloed.

12. Als een vrouw ziet dat er minder dan drie dagen bloed uit haar vagina vloeit, dat het ophoudt en dat het vervolgens gedurende drie dagen opnieuw vloeit, moet zij de tweede stroom als de menstruatie beschouwen, ook al komt de eerste beter met haar menstruatiecyclus overeen.

13. Gedurende de menstruatie van zijn vrouw doet een man er goed aan geen geslachtsgemeenschap met haar te hebben, ook al dringt hij slechts onvolledig (dat wil zeggen tot de besnijdenisring) in de vagina door en ook al komt hij niet tot zaadlozing. Het is eveneens ten zeerste af te raden haar anaal te bezitten.

14. Deelt men het aantal dagen van de menstruatie van de vrouw door drie, dan moet een man die in de eerste twee dagen geslachtsgemeenschap met zijn vrouw heeft de tegenwaarde van achttien nokhod (3 gram) in goud aan de armen betalen; doet hij het op de derde of vierde dag, betaalt hij de tegenwaarde van negen nokhod; en doet hij het op de laatste twee dagen, betaalt hij de tegenwaarde van viereneenhalve nokhod.

15. Deze betaling is niet verschuldigd voor het anaal bezitten van een menstruerende vrouw.

16. Als een man in de drie perioden geslachtsgemeenschap heeft met zijn vrouw, moet hij de tegenwaarde in goud van 311/2 nokhod betalen. Is de goudprijs gewijzigd tussen het ogenblik van de geslachtsgemeenschap en het tijdstip waarop betaald moet worden, geldt de prijs op de betaaldag.

17. Als een man tijdens de geslachtsgemeenschap merkt dat zijn vrouw juist ongesteld is geworden, moet hij zich terugtrekken. Doet hij dat niet, moet hij liefdadigheid jegens de armen bedrijven.

18. Als deze man niet in staat is liefdadigheid jegens de armen te bedrijven, moet hij een bedelaar iets schenken. Is hem ook dat niet mogelijk, moet hij God vergiffenis vragen.

19. Als een vrouw heeft gemenstrueerd, mag haar echtgenoot haar verstoten, ook al is zij nog niet tot loutering overgegaan. Hij mag eveneens omgang met haar hebben, maar het is beter dat hij wacht tot zijn vrouw tot loutering is overgegaan. In de tussentijd, zolang zij nog niet tot loutering is overgegaan, is het de vrouw niet toegestaan handelingen te verrichten die haar gedurende de menstruatie zijn verboden, te weten het bezoek aan de moskee en het aanraken van het schrift van de Koran.
 

TERUG NAAR INDEX
 

Over huwelijk, overspel en echtelijke betrekkingen
 

1. Een vrouw kan op twee manieren wettig aan een man toebehoren: door het bestendige huwelijk en door het tijdelijke huwelijk. In geval van het eerste is aanduiding van de duur niet vereist; in geval van het laatste geeft men aan of het bijvoorbeeld een periode van een uur betreft, of een dag, een maand, een jaar of langer.

2. Het bestendige of tijdelijke huwelijk moet met een religieuze formule worden bezegeld, die door de vrouw, door de man of door hun vertegenwoordiger wordt uitgesproken.

3. Zolang een vrouw en een man niet op religieuze wijze in de echt zijn verbonden, mogen ze elkaar niet bekijken. Men kan niet volstaan met de veronderstelling dat de huwelijksformule is uitgesproken, maar als hun vertegenwoordiger verklaart dat die formule is uitgesproken, volstaat dat om het huwelijk rechtsgeldig te maken.

4. Als een vrouw iemand machtigt om haar voor een periode van bijvoorbeeld tien dagen aan een man uit te huwelijken en daarbij geen datum noemt, kan de laatstgenoemde het huwelijk sluiten wanneer hij maar wil, maar als de vrouw nauwkeurig een dag of een

tijdstip aangeeft, moet de formule op het aangegeven ogenblik worden uitgesproken.

5. De wettige huwelijksformule moet in het Arabisch worden voorgelezen, maar als men niet bij machte is die taal foutloos te spreken, mag het in een andere taal gebeuren.

6. Een vader of een grootvader in manlijke lijn heeft het recht zijn nog niet geslachtsrijpe of krankzinnige kind uit te huwelijken door als vertegenwoordiger van het kind op te treden. Dit kind kan, wanneer het geslachtsrijp is geworden of weer bij zinnen is gekomen, het huwelijk niet nietig verklaren, tenzij dit huwelijk het kind duidelijk tot nadeel strekt.

7. Elk meerderjarig meisje, dat wil zeggen elk meisje dat in staat is haar belang te onderkennen, behoeft als zij maagd is van haar vader of haar grootvader van vaderskant toestemming om te trouwen. Van haar moeder en haar broer is geen toestemming vereist.

8. Als een vader of een grootvader in manlijke lijn zijn nog niet geslachtsrijpe zoon of kleinzoon uithuwelijkt, moet deze, wanneer hij geslachtsrijp is geworden, in het levensonderhoud van zijn vrouw voorzien.

9. Als een man merkt dat zijn vrouw aan een van de zeven volgende kwalen lijdt, wordt het huwelijk ontbonden: krankzinnigheid, lepra, eczeem, blindheid, blijvende verlamming, misvorming van urinewegen en geslachtsorgaan, of van geslachtsorgaan en anus, die in elkaar overgaan, en tenslotte misvorming van de vagina waardoor geen geslachtsgemeenschap kan plaatsvinden.
 

10. Als een vrouw na haar huwelijk merkt dat haar man door een geestesziekte getroffen is, dat hij ontmand is, of impotent, of dat bij hem de teelballen zijn weggenomen, mag zij om nietigverklaring van het huwelijk verzoeken.

11. Als een vrouw haar huwelijk nietig verklaart wegens het onvermogen van haar echtgenoot om de geslachtsdaad in de vagina of de anus te verrichten, moet de man haar bij wijze van schadeloosstelling de helft van de in de huwelijksovereenkomst gespecificeerde bruidsgift betalen. Als een man of een vrouw om een van de hierboven genoemde redenen het huwelijk nietig verklaart, is de man de vrouw niets verschuldigd indien zij geslachtsomgang met elkaar hebben gehad; is dat niet het geval, moet hij haar echter de hele bruidsgift betalen.

12. Het is een man verboden zijn moeder, zijn zuster of zijn schoonmoeder te huwen.

13. Het is een man verboden de moeder, de grootmoeder in vrouwelijke en manlijke lijn of de overgrootmoeder van zijn vrouw te huwen, ook al is het huwelijk niet door de bijslaap voltrokken.

14. Een man die een vrouw huwt en geslachtsomgang met haar heeft, mag niet met de uit een ander huwelijk geboren dochter of kleindochter van die vrouw trouwen.

15. Een man mag niet met de dochter van zijn vrouw trouwen, ook al is het huwelijk niet door de bijslaap voltrokken.

16 en 17. De tantes van de vader van een gehuwde vrouw en de tantes van haar grootouders behoeven in aanwezigheid van haar echtgenoot geen sluier te dragen; de vader, de grootvader en de overgrootvader van de bruidegom mogen evenals zijn zonen, kleinzonen en al hun manlijke nakomelingen vrijelijk de gehuwde vrouw aanschouwen.

18. Een man mag niet zonder toestemming van zijn vrouw met haar nichten 1 trouwen; doet hij het desondanks en accepteert zijn vrouw die situatie, is er geen bezwaar.

19. Een man die overspel met zijn tante heeft gepleegd, mag niet met haar dochters, zijn volle nichten, trouwen.

20. Als een man die met zijn volle nicht is getrouwd, overspel met haar moeder pleegt, wordt het huwelijk niet ontbonden.

21. Als een man overspel pleegt met een vrouw die niet zijn tante is, verdient het ten zeerste aanbeveling dat hij niet met de dochter van die vrouw trouwt. Trouwt hij met een vrouw, voltrekt hij het huwelijk door bijslaap en pleegt hij overspel met haar moeder, wordt het huwelijk niet ontbonden. Het wordt evenmin ontbonden doordat hij dat overspel pleegt voordat hij het huwelijk door bijslaap voltrekt, maar in dat geval doet de man er beter aan het huwelijk met wederzijds goedvinden nietig te verklaren.

22. Een islamitische vrouw mag niet met een man trouwen die geen moslim is; een islamitische man heeft evenmin het recht een bestendig huwelijk aan te gaan met een vrouw die geen moslim is, maar hij mag een tijdelijk huwelijk sluiten met een jodin of een christin.

23. Een man die met een reeds gehuwde vrouw trouwt, moet dit huwelijk verbreken en mag haar ook naderhand niet huwen.

24. Een getrouwde vrouw die overspel heeft gepleegd, blijft wettig gehuwd; heeft zij echter geen berouw en blijft zij haar echtgenoot bedriegen, doet deze er beter aan haar te verstoten, waarbij hij haar wel de bruidsgift moet betalen.

25. De moeder, de zuster en de dochter van een man, die door een andere man is bezeten, mogen niet met de laatstgenoemde trouwen, ook al waren beide mannen of één van beiden nog niet geslachtsrijp; maar als degene, die de daad heeft ondergaan, dat niet kan bewijzen, mogen zijn moeder, zuster en dochter met de betrokken man trouwen.

26. Als een man, die een nog niet geslachtsrijp meisje heeft gehuwd, haar voor de vervulling van haar negende levensjaar bezit en bij haar een psychische schok veroorzaakt, heeft hij niet het recht de daad met haar te herhalen.

27. Als een man na zijn huwelijk geslachtelijke omgang met de zoon, de broer of de vader van zijn vrouw heeft, blijft dat huwelijk geldig.

28. Als een vrouw een bestendig huwelijk heeft gesloten, is het haar niet toegestaan het huis uit te gaan zonder toestemming van haar man; zij moet voor al zijn wensen te zijner beschikking staan en zij mag hem de bijslaap niet weigeren zonder dat daar een voor de godsdienst geldige reden voor bestaat. Indien zij hem geheel onderworpen is, moet de man haar voeding, kleding en onderdak waarborgen, ongeacht of hij daartoe de middelen heeft of niet.

29. Een vrouw die haar man de bijslaap weigert, is laakbaar en zij kan van hem geen voeding, kleding, onderdak of, op een ander tijdstip, geslachtsomgang eisen; zij behoudt echter het recht op schadeloosstelling als zij wordt verstoten.

30. Een man is niet verplicht de reiskosten van zijn vrouw te vergoeden, als deze haar kosten thuis overtreffen; heeft hij de reis echter zelf voorgesteld dan moet hij de kosten ervan dragen.

31. Een vrouw die haar man nauwgezet gehoorzaamt, heeft het recht de kosten van de huishouding uit het bezit van haar man te bestrijden, in geval hij weigert er eigener beweging voor te zorgen. Ziet zij zich echter genoodzaakt deze kosten zelf te bestrijden, is zij niet gehouden haar man te gehoorzamen.

32. Een man die een bestendig huwelijk heeft gesloten, mag zijn vrouw niet zo lang alleen laten, dat zij de geldigheid van het huwelijk in twijfel zou kunnen trekken; hij is echter niet gehouden eens in de vier dagen een nacht bij haar door te brengen.

33. Een man moet tenminste eens in de vier maanden omgang met zijn vrouw hebben.

34. Als bij sluiting van het huwelijk niet precies is aangegeven wanneer de echtgenoot de bruidsgift moet betalen, mag de vrouw, zolang zij het geld niet heeft ontvangen, haar echtgenoot de bijslaap weigeren. Maar als zij eenmaal toestemt in geslachtelijke omgang met haar echtgenoot, mag zij zich er daarna niet meer tegen verzetten, behalve om voor de godsdienst geldige redenen.

35. Een tijdelijk huwelijk is altijd wettig, ook al is het een huwelijk uit berekening.

36. Een man mag de geslachtsdaad met zijn tijdelijke vrouw niet langer dan vier maanden achterwege laten.

37. Als de overeenkomst tot een tijdelijk huwelijk de bepaling bevat dat de man geen recht op normale geslachtsomgang met zijn vrouw heeft, moet die bepaling worden nageleefd. Hij moet er dan genoegen mee nemen haar ander plezier te verschaffen. Maar zodra de vrouw erin toestemt, mag hij de normale geslachtsdaad verrichten.

38. Een vrouw die tegen betaling van een tevoren vastgestelde bruidsgift tijdelijk is gehuwd, heeft niet het recht te eisen dat haar echtgenoot in haar dagelijkse uitgaven voorziet, ook niet als zij zwanger is.

39. Een tijdelijk gehuwde vrouw kan niet van haar echtgenoot erven; de man kan evenmin van zijn vrouw erven.

40. Een tijdelijk gehuwde vrouw heeft het recht het huis uit te gaan zonder voorafgaande toestemming van haar echtgenoot, tenzij haar verblijf buitenshuis haar echtgenoot op de een of andere manier kan benadelen.

41. Als een vader (of een grootvader in manlijke lijn) zijn dochter (of zijn kleindochter) tijdens haar afwezigheid uithuwelijkt zonder zeker te weten of zij wel leeft, wordt het huwelijk nietig verklaard zodra er bewijs is dat zij op het ogenblik van het huwelijk was overleden.

42. Het is een man onder elk beding verboden het lichaam van een andere vrouw dan de zijne te bekijken. Het is ook een vrouw verboden het lichaam van een andere man dan haar echtgenoot te bekijken.

43. Het is toegestaan naar het gezicht en het haar van een nog niet geslachtsrijp meisje te kijken, tenzij dat met wellustig oogmerk geschiedt of men vreest voor de verleiding te bezwijken. Het verdient echter aanbeveling niet naar haar buik en haar dijen te kijken , die moeten bedekt zijn.

44. Het is toegestaan naar het gezicht en de handen van jodinnen en christinnen te kijken, tenzij dat met wellustig oogmerk geschiedt of men de verleiding vreest.

45. Een vrouw moet haar lichaam en heur haar voor de blikken van mannen verborgen houden. Het verdient sterke aanbeveling dat zij haar lichaam en heur haar ook voor nog niet geslachtsrijpe jongens verborgen houdt, als zij vermoedt dat deze wellustige blikken op haar laten rusten.

46. Het is verboden het geslachtsdeel van een ander te bekijken, ook door glas, in een spiegel of in helder water. Het is zelfs ten stelligste te ontraden naar het geslacht van een kind te kijken dat tot de jaren des onderscheids is gekomen. Maar gehuwden is het toegestaan elkaar geheel en al te bekijken.

47. Een man mag niet met wellustig oogmerk naar het lichaam van een andere man kijken. Evenzo mag een vrouw niet met dat oogmerk naar een andere vrouw kijken.

48. Het is een man niet verboden een andere vrouw dan de zijne te fotograferen, maar als dat met zich meebrengt dat hij haar aanraakt, mag hij haar niet fotograferen.

49. Als een vrouw wordt geroepen om bij een andere vrouw of bij een andere man dan haar echtgenoot een lavement te zetten, of het geslacht te wassen, moet zij haar hand bedekken om direct contact met de geslachtsdelen te voorkomen; een man moet dezelfde voorzorgsmaatregelen treffen met betrekking tot een andere man of een andere vrouw dan de zijne.

50. Als een man omwille van geneeskundige hulp ertoe wordt genoopt een andere vrouw dan de zijne te bekijken en haar lichaam aan te raken, mag hij dat doen, maar als hij die hulp kan verlenen door haar alleen maar te bekijken, mag hij haar niet aanraken; en als hij die hulp kan verlenen door haar alleen maar aan te raken, mag hij haar niet bekijken.

51. Als een man of een vrouw bij het verlenen van geneeskundige hulp gedwongen is iemands geslachtsdelen te bekijken, moet hij of zij dat indirect, met een spiegel, doen, tenzij de dwang der omstandigheden dat niet toelaat.

52. Als een man in de huwelijksovereenkomst de bepaling heeft laten opnemen dat zijn vrouw maagd moet zijn, mag hij het huwelijk nietig verklaren als blijkt dat zijn vrouw geen maagd was.

53. Als een getrouwde vrouw van haar geloof afvalt voordat het huwelijk door bijslaap is voltrokken, wordt dat huwelijk nietig verklaard; hetzelfde gebeurt als een vrouw na haar huwelijk in de overgang komt. Als zij echter binnen honderd dagen na de nietigverklaring van het huwelijk niet in de overgang komt en haar islamitische geloof hervindt, wordt het huwelijk weer geldig.

54. Van een man wiens vader of moeder op het ogenblik van zijn verwekking moslim was en die na zijn puberteit het islamitische geloof heeft omhelsd, wordt het huwelijk bij geloofsafval verbroken.

55. Van een uit niet-islamitische ouders geboren man die zich tot de Islam heeft bekeerd, wordt het huwelijk nietig verklaard indien hij van zijn geloof afvalt voordat hij het huwelijk door bijslaap heeft voltrokken; indien hij van zijn geloof afvalt nadat hij geslachtsgemeenschap met zijn vrouw heeft gehad, moet deze vrouw na de nietigverklaring van het huwelijk honderd dagen wachten voordat zij kan hertrouwen, mits zij de leeftijd heeft om te menstrueren. Het huwelijk blijft dan ook geldig indien de man in de loop van die honderd dagen opnieuw moslim wordt; zoniet, dan is de nietigverklaring van het huwelijk onherroepelijk.

56. Als een vrouw aan de huwelijksovereenkomst de bepaling toevoegt dat haar man haar niet uit de stad mag nemen en haar man met die bepaling instemt, moet hij die bepaling naleven.

57. De man van een vrouw, die een dochter uit een vorig huwelijk heeft, mag dat meisje uithuwelijken aan een zoon die hij uit een ander huwelijk heeft. Zelf heeft hij het recht de moeder van een meisje te huwen, dat met zijn zoon is getrouwd.

58. Een vrouw die na overspel zwanger wordt, mag zich niet laten aborteren.

59. Als een man met een ongetrouwde vrouw overspel pleegt en hij daarna met haar in het huwelijk treedt, is het na dat huwelijk geboren kind een bastaard indien de ouders er niet zeker van zijn dat ze het na hun huwelijk hebben verwekt.

60. Een vrouw die beweert dat zij in de overgang is geweest, verdient geen geloof. Daarentegen moet zij op haar woord worden geloofd als zij beweert dat zij nog niet in de overgang is geweest.

61. Het verdient ten zeerste aanbeveling een geslachtsrijpe dochter gezwind uit te huwelijken. Tot het geluk van een man behoort de omstandigheid dat zijn dochter niet in het ouderlijk huis, maar in dat van haar echtgenoot voor het eerst ongesteld wordt.

62. Het kind van een overspelige is wettig.

63. Wie in de vastenmaand Ramadan of tijdens de menstruatie van zijn vrouw geslachtsomgang met haar heeft, begaat een zonde, maar het kind dat daaruit wordt geboren, is wettig.

64. Als een man een vrouw huwt en haar bezit, mag hij niet meer met het meisje trouwen dat door zijn vrouw is gezoogd.

65. Een man mag niet met de voedster van zijn vrouw trouwen.

66. Een man mag niet trouwen met een meisje dat door zijn moeder of zijn grootmoeder is gezoogd.

67. De meest aangewezen vrouw voor het zogen van een pasgeborene is diens moeder. Het is beter dat zij daarvoor geen betaling verlangt en dat haar echtgenoot haar eigener beweging betaalt. Als de moeder meer vraagt dan een voedster, staat het de echtgenoot vrij het kind van diens moeder weg te nemen en het aan de zorgen van een voedster toe te vertrouwen.

68. Het verdient aanbeveling dat de voedster het Sjiitische geloof is toegedaan en voorts intelligent, zedig en mooi is; het is daarentegen te ontraden een voedster te nemen die zwakzinnig is, niet in de twaalf Imams gelooft, lelijk is, een bastaard is of een slecht karakter heeft. Het is evenzeer te ontraden een vrouw als voedster aan te stellen die een onwettig kind heeft.

69. Het verdient aanbeveling ieder kind twee jaar lang te zogen
 

1. Tantezegsters.
 

TERUG NAAR INDEX
 
 
 

Over echtscheiding
 

1. Een man die zijn vrouw verstoot, moet goed bij zijn verstand zijn en hij moet geslachtsrijp zijn. Hij moet het uit volle overtuiging doen, zonder ertoe te zijn gedwongen, en als hij de echtscheidingsformule bij wijze van scherts uitspreekt, wordt het huwelijk niet ontbonden.

2. Op het ogenblik van de echtscheiding mag een vrouw niet ongesteld zijn; verder mag haar man na haar vorige menstruatie geen geslachtsgemeenschap met haar hebben gehad.

3. Er zijn drie gevallen, waarin een man zijn vrouw tijdens haar menstruatie mag verstoten:

a) indien hij sinds het huwelijk geen omgang met haar heeft gehad;

b) indien zij zwanger is terwijl de man in de mening verkeert dat zij ongesteld is en hij pas later verneemt dat zij zwanger was, toen zij werd verstoten;

c) indien hij door de afstand die hen scheidt niet zeker weet of zijn vrouw al dan niet ongesteld is.

4. Als een man na de menstruatie van zijn vrouw geslachtsgemeenschap met haar heeft gehad, moet hij met de echtscheiding wachten totdat zij opnieuw ongesteld wordt. Hij mag echter scheiden als het negende levensjaar van zijn vrouw nog niet is vervuld, als zij zwanger is of als zij in de overgang is geweest.

5. Als een man die in de periode tussen twee maandstonden geslachtsgemeenschap met zijn vrouw heeft gehad, in diezelfde periode van haar scheidt en later verneemt dat zij op het ogenblik van de echtscheiding zwanger was, blijft die echtscheiding van kracht.

6. Van een tijdelijk -bijvoorbeeld voor een maand of een jaar- gehuwde vrouw wordt het huwelijk na afloop van de overeengekomen periode vanzelf ontbonden. Het huwelijk wordt tevens ontbonden als de echtgenoot haar op een willekeurig eerder ogenblik van het resterende deel van haar verbintenis ontslaat. Daartoe zijn geen getuigen vereist en evenmin, dat de vrouw ongesteld is.

7. Een vrouw van wie het negende levensjaar nog niet is vervuld en een vrouw die in de overgang is geweest, mogen na hun echtscheiding terstond hertrouwen en behoeven niet de gewoonlijk verplichte honderd dagen te wachten.

8. Een vrouw van wie het negende levensjaar is vervuld en een vrouw die nog niet in de overgang is geweest, moeten na hun echtscheiding drie maandstonden wachten alvorens te hertrouwen.

9. Als een vrouw van wie het negende levensjaar nog niet is vervuld of die nog niet in de overgang is geweest een tijdelijk huwelijk heeft gesloten, moet zij na de overeengekomen periode of nadat haar man haar van het resterende deel van haar verbintenis heeft ontslagen twee maandstonden of vijfenveertig dagen wachten alvorens te hertrouwen.

10. Als een man overspel pleegt met een vrouw van wie hij weet dat zij niet zijn vrouw is, terwijl de vrouw onbekend is met het feit dat die man niet haar echtgenoot is, moet zij honderd dagen laten verstrijken alvorens in het huwelijk te treden.

11. Als een man een vrouw aanspoort van haar man te scheiden, omdat hij met haar wil trouwen, begaan beiden een ernstige zonde, maar de echtscheiding en het nieuwe huwelijk blijven van kracht.

12. Als een vader (of een grootvader in manlijke lijn) zijn zoon (of zijn kleinzoon) tijdelijk met een vrouw doet trouwen, mag hij dit huwelijk in het belang van de jongen voortijdig ontbinden, ook al was dit huwelijk voor de puberteit van de jongen gesloten. Als bijvoorbeeld een jongen van veertien jaar op last van zijn vader of grootvader voor een periode van twee jaar met een vrouw in het huwelijk is getreden, mogen zij die vrouw voor het einde van het huwelijk de vrijheid hergeven; een bestendig huwelijk mag echter niet op die manier worden verbroken.

13. Als een man zijn vrouw verstoot zonder dat zij het weet, gedurende bijvoorbeeld een jaar in haar uitgaven blijft voorzien en hij haar na die tijd onder overlegging van bewijzen meedeelt dat hij in het voorgaande jaar tot echtscheiding is overgegaan, mag hij eisen dat zij hem alles teruggeeft wat hij in de betrokken periode voor haar heeft gekocht en aan haar heeft geschonken, maar van de dingen die zij heeft opgebruikt of verteerd mag hij geen teruggave eisen.
 

TERUG NAAR INDEX
 
 


Over figuren uit de geschiedenis
 
 
Empedocles
Groot filosoof die onder koning David leefde, van wie hij filosofie leerde. 1

Pythagoras
Filosoof ten tijde van koning Salomo, aan wie hij zijn kennis en wijsheid dankte. Hij heeft zijn stellingen in duistere bewoordingen op schrift gesteld en hij verklaarde de wetten van God aan de hand van de wiskunde. 2

Socrates
Groot theoloog. Hij leerde filosofie van Pythagoras en legde zich geheel op theologie en ethiek toe. Hij gaf de aardse genoegens op en trok zich terug in een berggrot, waar hij zich geheel aan de enige God wijdde. Hij trachtte zijn tijdgenoten ervan te overtuigen dat ze geen andere goden moesten aanbidden dan de ware God. Naar aanleiding van die woorden drong het volk er bij de Sultan (Koning) op aan Socrates ter dood te brengen. De Sultan werd hiertoe gedwongen en vergiftigde hem...

Plato
Groot filosoof, vooral bekend om zijn monotheïstisch beginselen en zijn theologische kennis. Hij werd tijdens de regering van Artaxerxes, de zoon van Darius, geboren, stond aan Socrates gelijk en toen deze werd vergiftigd, nam hij zijn plaats in.

Aristoteles
Zoon van Nicomachus van Stagirus en een van de grootste filosofen. Avicenna 3 heeft gezegd dat niemand ooit de stellingen van Aristoteles heeft kunnen weerleggen, maar de Fransman Descartes meende later dat hij er gebreken in had ontdekt. Deskundigen kunnen echter gemakkelijk inzien hoe ongegrond en kinderlijk de pretenties van Descartes op het gebied van filosofie en theologie zijn! Wee ons, moslims, die zo door het Westen zijn verblind, dat wij een lage dunk hebben van onze eigen wetenschap, waaraan die westerlingen in geen duizend jaar zullen toekomen!

 

Noten van de vertalers:

1. David was van Ca. 1000 tot Ca. 970 v. Chr. koning van Israel;   Empedocles (Ca. 490-430 v. Chr.) leefde in Agrigentum, het huidige Agrigento op Sicilie.

2. Salomo was van Ca. 970 tot Ca. 930 v. Chr. koning van Israel; de Griekse filosoof Pythagoras van Samos werd omstreeks 580 v. Chr. geboren. Hij verliet Samos en vestigde zich in Croton, het huidige Crotone in Zuid-Italie.

3. Avicenna (980-1037), eigenlijk Ibn Siena, was van Perzische afkomst en werkte als geneesheer, theoloog en filosoof in Bagdad. Ofschoon hij overtuigd moslim was, hadden zijn studies, in Latijnse vertaling, grote invloed op de Europese filosofie van de 13e eeuw.
 

TERUG NAAR INDEX


Home