Bijlage Gramschap 40, december 1983:

De bijlage van Gramschap 40 was een map met 26 collages van de Zeeuwse kunstenaar Jan Bruens met de titel Terra Del Fuego.
In de map zat een dun boekje met enige achtergrondinformatie over Marinus van de Lubbe en de  Rijksdagbrand. Deze brand in het Duitse parlementsgebouw markeerde de start  van de absolute dictatuur van Hitler en de Nazi-partij.
Het boekje diende als inleiding bij de collages waarin vele krantenknipsels uit dezelfde periode verwerkt waren.










INLEIDING

De brandstichting in het Duitse parlementsgebouw (de Rijksdag) op 27 februari 1933, is één van die zeldzame knooppunten in de geschiedenis, één van die momenten waarin zoveel historische draden samen komen, dat een op zichzelf onbelangrijke gebeurtenis tot iets van grote invloed kan uitgroeien en mede bepalend kan zijn voor tientallen jaren die volgen. De spectaculaire, maar slechts beperkte schade aanrichtende, brand leidde tot de vernietiging van de linkse beweging in Duitsland en verzekerde Hitler van de macht die hij zou gebruiken om een Rijk van de Dood te scheppen. De brand leidde ook tot de gerechtelijke moord op de arbeidersjongen Marinus van der Lubbe. En tenslotte werd de brand, dat knooppunt in de geschiedenis, tot één van die historische raadsels, een onontwarbare knoop, een mysterie waarover tot in lengte van dagen geschiedkundigen theorieën zullen publiceren, overigens hoogstwaarschijnlijk zonder de geringste kans om ooit de werkelijke toedracht te ontdekken.

Deze uitgave is niet bedoeld om de zoveelste theorie toe te voegen aan de stapel, of als zoveelste poging de knoop te ontwarren, het raadsel op te lossen. De 26 collages van J. Bruens, opgebouwd rond berichten van 1933 tot 1983, zijn een realistische analyse van het maatschappelijk klimaat in het beslissende jaar 1933 en dat van onze tijd, vijftig jaar later. Een analyse ook van de overeenkomsten. En dus een waarschuwing.

Terra del Fuego ('vuurland') lijkt ver weg. Maar dat leek het in 1933 voor de meeste mensen ook, totdat de vlammen van het brandende Rijksdaggebouw de komende wereldbrand aankondigden. Er waren ook in die tijd maar weinigen die de gevaren van het fascisme (en de daar aan verwante stromingen) werkelijk inzagen, die zich bewust waren van de strijd op leven en dood waarin de maatschappij onder de oppervlakte gewikkeld was.

Eén van die weinigen was ongetwijfeld Marinus van der Lubbe. Uit alle bronnen blijkt dat hij zich sterk betrokken voelde bij de antifascistische strijd, dat hij ontsteld en verbijsterd was over het gebrek aan strijdlust en daden dat de Duitse arbeidersbeweging en de internationale linkse beweging ten toon spreiden, en dat hij woedend en verontwaardigd was over de manier waarop de burgerlijke partijen, die altijd de mond vol hadden over fatsoen en democratie, de fascisten en nationaal-socialisten hun gang lieten gaan, of zelfs ondersteunden.

Hij was er van overtuigd dat iemand de mensen moest wakkerschudden, dat iemand hen moest duidelijk maken dat als de fascisten aan de macht kwamen dat het einde betekende van zelfs het meest schamele restje democratie, het allerkleinste beetje vrijheid. Hij was er ook van overtuigd dat iedereen zijn eigen verantwoordelijkheid heeft, zijn verantwoordelijkheid om te spreken als het nodig is, om te handelen als hij gevaar ziet.

Als van der Lubbe het Rijksdaggebouw in brand heeft gestoken (en op grond van de beschikbare bronnen lijkt het mij dat hij het in ieder geval geprobeerd heeft) dan is het daarom geweest: een teken, een signaal, een waarschuwing aan iedereen die een betere wereld wilde in plaats van een slechtere, dat het nu tijd was om te handelen.

Marinus van der Lubbe wordt tot op de dag van vandaag in vele publicaties afgeschilderd als een zwakzinnige, als een willoos werktuig in de handen van (al naar gelang) de communisten of de nazi's. Zijn houding, of beter gezegd zijn toestand, tijdens het proces dat op de brandstichting volgde, heeft daar veel toe bijgedragen. Maandenlang zat hij ineengezakt in de beklaagdenbank, versuft, vaak leek hij te slapen, soms liep er slijm uit zijn neus zonder dat hij het scheen te merken. In geen enkel opzicht leek hij op de felle revolutionair zoals zijn vele vrienden en bekenden in Nederland zich hem herinnerden en die hij ongetwijfeld was. Ook dat is een van de raadsels rond van der Lubbe. In andere publicaties (vooral van communistische zijde) is hij voorgesteld als een vrijwillige of gedwongen, maar in ieder geval bewuste, provocateur in dienst van de nazi's. De 'bewijzen' voor deze schildering van van der Lubbe bleken later grotendeels vervalst te zijn. Toch duikt ook deze mening nog af en toe op. Tenslotte is er de tegenwoordig bijna algemeen aanvaarde lezing van de Duitse historicus Frits Tobias, die in zijn in 1962 verschenen boek Der Reichtagsbrand. Legende und Wirklichkeit, 'aantoonde' dat van der Lubbe alleen en uit zijn eigen motieven de brand gesticht heeft, zonder betrokkenheid van de nazi's of de communisten (de oorspronkelijke nazi-beschuldiging dat van der Lubbe gehandeld zou hebben in opdracht van de communisten was overigens in feite al in 1933 tijdens het proces als fabel ontmaskerd).

De reden dat het werk van Tobias zo gretig geaccepteerd wordt door het gros van de burgerlijke geschiedkundigen, is voor de hand liggend: bij Tobias berust geschiedenis op toeval, niet op maatschappelijke processen en politieke manipulatie. Het was toeval dat van der Lubbe de 27ste februari uitkoos, zeven dagen voor de verkiezingen, de enige avond in die drukke verkiezingsweken dat de hele nazi-top in Berlijn verzameld was, het was toeval dat zeker 30000 man Ordnungspolizei en 400 extra vrachtwagens met chauffeurs al 48 uur voor de brand in staat van paraatheid waren gebracht, het was toeval dat van der Lubbe met zijn beperkte middelen kans zag om, tegen alle verklaringen van deskundigen dat dat onmogelijk was in, een dergelijke brand te stichten, en het was toeval dat Hitler deze brand aangreep om binnen twaalf uur zijn voornaamste tegenstanders volledig uit te schakelen. Als we daarbij dan nog bedenken dat Tobias zijn beweringen vooral baseert op de naoorlogse verklaringen van hoge politieambtenaren die indertijd van der Lubbe verhoord hebben of op andere wijze bij de zaak betrokken zijn geweest, en dat de meeste van deze 'getuigen' een fraaie carrière in de SS of andere nazi-korpsen achter de rug hebben, dan is een zeker wantrouwen tegenover Tobias zijn 'geschiedenis als toevalligheid' wel op zijn plaats.

Gezien de vele en tegenstrijdige beschrijvingen van Marinus van der Lubbe is aan deze verzameling collages een korte, en zo feitelijk mogelijke schets van zijn leven toegevoegd. Nogmaals: het is niet de bedoeling van deze uitgave om de raadsels rond de Rijksdagbrand en Marinus van der Lubbe te pogen op te lossen, of om nieuwe theorieën over de zaak te poneren. Iedereen moet op grond van het beschikbare materiaal maar zijn eigen theorie vormen.

Maar ongeacht de theorie, valt er uit de geschiedenis iets te leren. Marinus van der Lubbe wordt vaak aangevoerd als voorbeeld van de nutteloosheid van illegale actie of individuele (terreur)daden. Maar uit zijn daad blijkt juist het tegenovergestelde, er blijkt uit dat een individuele daad wel degelijk en in grote mate invloed kan uitoefenen op de loop der gebeurtenissen, ook al is dat misschien niet de gewenste invloed. De gevolgen van van der Lubbes daad kunnen inderdaad als voorbeeld en als waarschuwing dienen. Niet als waarschuwing om van illegale actie of individuele daden af te zien, maar als waarschuwing om bij het voorbereiden en uitvoeren van dergelijke actie altijd bedacht te zijn op manipulatie en provocatie.

Wie zich, op grond van zijn geweten en inzichten, tot het uiterste verzet tegen een systeem, wie het op zich neemt handelend op te treden, neemt altijd een enorm risico, het risico dat zijn acties niet het beoogde resultaat hebben, het risico misbruikt te worden. Dat is geen reden om niet te handelen, wel een reden om omzichtig te handelen.

N. van Apeldoorn






marinus1
HET LEVEN VAN MARINUS VAN DER LUBBE


1.
De weg van een idealist,


Marinus van der Lubbe wordt op 13 januari 1909 te Leiden geboren als zoon van Franciscus Cornelis van der Lubbe en Petronella Peute. Rinus is pas twaalf als zijn moeder in 1921 sterft. Zijn vader heeft het gezin dan al lang in de steek gelaten en Rinus heeft enige tijd doorgebracht in een gesticht voor verwaarloosde kinderen van de vereniging Pro-Juventute, Na de dood van zijn moeder ontfermt zijn zuster Annie zich over het jochie. Rinus doorloopt de lagere school. Zijn onderwijzer van der Meene herinnert zich hem als een niet onbegaafde jongen. Later bezoekt Rinus de ambachtsschool. De Jong, een andere onderwijzer van Rinus, bevestigt dat hij goed kon vertellen en toneelspelen. Dat klopt. De drie kinderen van zijn halfzuster huilen maar zelden, want Marinus vertelde altijd grappige verhaaltjes. Soms rollen zij over de grond van het lachen.
Op 16-jarige leeftijd wordt Rinus lid van de Communistische Jeugdbeweging, omdat deze de sentimenten van zijn milieu en klasse personifieerde, zoals hij later zal verklaren. Ieder vrij ogenblik besteedt hij om te lezen. Hij is een vast bezoeker van de openbare leeszaal.
Door zijn verkeren in de partij en haar organisaties komt hij in contact met politieke persoonlijkheden, bij wie zijn toewijding en capaciteiten opvallen. Hij is een goede spreker en jeugdleider. Hij gelooft evenals zijn kameraden-metselaars in de revolutie, de totale revolutie, en zegt: “Als het moet vechten we op de barricades”. Zijn zwager, bij wie hij in huis woont, is het niet eens met zijn politieke stellingname, en wijst hem de deur.
Dan krijgt Marinus een ongeluk tijdens zijn werk. Een collega zet hem voor de grap een omgekeerde emmer op het hoofd, die echter helaas nog een restant ongebluste kalk bevat. Zijn ogen verbranden en hij ligt vijf maanden in het ziekenhuis. Daarna ontvangt hij een invaliditeitsuitkering van ƒ 7, 44 per week. Hij blijft zich bezighouden met het jeugdwerk. In 1928 maakt hij kennis met de student Piet van Albada, een voormalig communist die uit de partij getreden is. Van der Lubbe en hij spreken dikwijls over de linkse acties in Nederland en zijn het al spoedig op veel punten eens. Albada doet zijn vriend de metselaar het aanbod bij hem op zijn kamer in Leiden te komen wonen.

In datzelfde jaar wordt in Amsterdam de ‘Spartakiade’ gehouden, een grote, sportieve manifestatie van de arbeidersbeweging, bedoeld als tegenhanger van de Olympische Spelen, die als een werktuig van de bourgeoisie en het imperialisme worden beschouwd.
Rinus is sportief, een goed worstelaar en zwemmer. Hij heeft de bijnaam ‘Dempsey’, naar de Amerikaanse zwaargewicht kampioen. Tijdens de ‘Spartakiade’ maakt hij kennis met talrijke Duitsers. Onder de uit Berlijn afkomstige kameraden bevindt zich een zekere Fritz, wiens achternaam altijd een mysterie zal blijven.
Onder invloed van de student Albada valt van der Lubbe de partijstructuur als verouderd aan. Hij raakt in conflict met de partijleiding en wordt niet gekozen als voorzitter van de Leidse jeugdbeweging, zoals hij graag gewild had. Hij wordt kwaad en verkondigt zijn voornemen om naar de Sovjet Unie te gaan om Russisch te leren en te werken. Dat wordt hem dringend afgeraden en hierdoor wordt de breuk definitief. In januari 1929 wordt hij als partijlid geroyeerd. Dan treedt hij toe tot de groep van Albada, die zich Linkse Arbeidersoppositie In Nederland noemt. Deze groep geeft een tijdschrift ‘Spartacus’ uit, dat iedere veertien dagen verschijnt. De hoofdredacteur is Sirach, aanstichter van de eerste muiterij op de kruiser ‘De Zeven Provinciën’.




Marinus meent een revolutionaire beweging gevonden te hebben die zich als een olievlek over het Nederlandse en internationale proletariaat zal uitbreiden. Een ander groepje, voornamelijk bestaande uit intellectuelen -onder wie Lo Cardoso- geeft ook een ideologisch bulletin uit waarin het Sovjet-syteem en het gebrek aan revolutionair enthousiasme in de internationale communistische beweging wordt gehekeld. Dit in Rotterdam zetelende groepje noemt zich ‘Internationale Kommunistiese Beweging’ en pleit voor directe acties tegen het kapitalistische, imperialistische systeem.
De beide splinterpartijtjes in Rotterdam en Amsterdam zijn van mening dat het lot van de wereld in Duitsland, waar het nazisme steeds meer macht verwerft, beslist zal worden.
Het ideologisch filiaal van deze Nederlandse beweging voor Duitsland bevindt zich in Berlijn en draagt de naam Allgemeine Arbeiter Union. Het Berlijnse bijkantoor geeft brochures en tijdschriften uit waarin uit Rotterdam en Amsterdam afkomstige raadgevingen worden opgenomen.
De activiteit tussen Berlijn en Holland is niet ontgaan aan Afdeling 1 van de Duitse politieprefectuur, d.w. z. de politieke politie van het Reich, De aanvallen op de communistische partij komen wel in de kraam van de Duitse politie te pas, maar daartegenover staat dat zij zich gedwongen voelt om de ‘lijn van directe actie’ die de kopstukken voorstaan, nauwkeurig te controleren. Daarvoor beschikt de Duitse spionage over agenten in Amsterdam en Berlijn. Al sinds 1928 ligt er een dossier in het Pruisische Ministerie van Binnenlandse Zaken over de Hollandse groep, die als gevaarlijk wordt beschouwd en in staat tot het plegen van aanslagen.

Intussen is Marinus van der Lubbe tot daden overgegaan. Hij heeft in Leiden een pand gehuurd waar het secretariaat van zijn beweging wordt gevestigd. Hij noemt het ‘Leninhuis’. Hij geeft vlugschriften uit en organiseert discussies en demonstraties van werklozen. Hij is niet alleen een bekende figuur voor de Leidse bevolking, maar ook voor de veiligheidsdiensten.
Wegens gebrek aan geld moet het ‘Leninhuis’ zijn deuren al spoedig sluiten. In 1930 looft een krant 5000 gulden uit voor de eerste Nederlander die het Kanaal kan overzwemmen. Rinus meent daartoe in staat te zijn en gaat naar Frankrijk om de mogelijkheden te bestuderen. Een storm dwingt hem onverrichterzake terug te keren. Hij had graag langer in Frankrijk willen blijven, maar omdat hij de taal niet machtig is kan hij er geen werk vinden. In de winter van ‘30-’31 besluit hij om zich in het voorjaar met zijn vriend Henk Holverda naar de Sovjet-Unie te begeven, waar in de zomer de volgende ‘Spartakiade’ zal worden gehouden. Wegens gebrek aan geld zullen ze de reis te voet afleggen. Om tijdens de tocht in hun levensonderhoud te voorzien laten de twee vrienden een prentbriefkaart drukken waarop zij samen onder een Rode Ster staan afgebeeld terwijl zij deze met opgeheven vuist begroeten.
mvdlkaart Op het moment dat van der Lubbe besluit om via Berlijn naar Moskou te gaan is de Nazi-beweging een sterke partij die 107 afgevaardigden in de Rijksdag heeft. Rinus is bereid de strijdbijl met de communistische partij te begraven teneinde zich volledig op de strijd tegen het nazisme te kunnen concentreren. Hij heeft levendige discussies met zijn vrienden over alles wat Duitsland betreft. Hij voert een regelmatige correspondentie met zijn vrienden van de AAU in Berlijn, speciaal met kameraad ‘Fritz’.
Vlak voor het vertrek ziet Holverda van de reis af, volgens sommigen op instigatie van de communistische partij.
Maar Rinus bereikt Berlijn, na onderweg zijn kaarten te hebben verkocht en overal te hebben gediscussieerd met gewone mensen.










Hij schrijft naar huis dat hij alle visa voor Moskou heeft gekregen, maar dat de reis te duur is. Wegens gebrek aan geld wil hij zijn plan opgeven en naar Nederland terugkeren. In het Westfaalse Gronau, vlak bij de grens, wordt hij gearresteerd als hij voorbijgangers zijn kaarten met ‘communistische propaganda’ te koop aanbiedt. Op 13 mei 1931 wordt hij wegens landloperij en communistische agitatie veroordeeld tot 50 mark boete of tien dagen hechtenis. Niet in staat de boete te betalen zit hij de 10 dagen uit, waarna hij wordt uitgewezen.

Marinus is bereid ieder baantje aan te pakken om in zijn levensonderhoud te voorzien. Hij is achtereenvolgens hotelbediende, landarbeider, aardappelverkoper en matroos op een kustvaarder. Hij is niet bang om de handen uit de mouwen te steken. Maar overal waar hij komt ontstaan weldra moeilijkheden. Hij weet zeer goed verband te leggen tussen de eisen van werklozen en arbeiders en de binnenlandse en buitenlandse politieke problemen.
Hij wil tot iedere prijs naar de Sovjet-Unie of China (hij veroordeelt de agressie tegen China). Kan hij die droom wellicht te voet realiseren via de Balkan of door Turkije en de Kaukasus? Hij besluit het avontuur via het Rijnland en Beieren te wagen, na eerst nog tijdens een arbeidersdemonstratie de ruiten van het arbeidsbureau in Den Haag te hebben ingegooid, waarvoor hij tot 3 maanden gevangenisstraf wordt veroordeeld.

In de herfst van 1931 bereikt hij Beieren. In Berchtesgade vraagt hij een boer om wat eten en wordt door deze bij de politie aangegeven. Hij krijgt vier dagen gevangenisstraf waarna hij weer wordt uitgewezen, dit keer naar Oostenrijk. Hij doorkruist Joegoslavië en begeeft zich naar alle waarschijnlijkheid op weg naar Bulgarije. Op bladzij 25 van zijn paspoort heeft hij met potlood zijn aankomst in Tchacovetz, Koprivnica en Osjek aangetekend.
Op 18 oktober is hij in Zaétchar en de 21e te Kladovo. Uit de stempels van het districtshoofd daar blijkt dat hij van plan is de grens te overschrijden naar Bulgarije of Roemenië. Dat schijnt niet gelukt te zijn, want opeens is hij weer in Belgrado. Op 24 oktober 1931 krijgt hij op de Hongaarse legatie een doorreisvisum “voor één enkele reis”.
Op 29 oktober gaat hij bij Horgoch de grens over. Wat heeft hij in Hongarije gedaan? Uit een aantekening in zijn pas gedateerd 5 november 1931 blijkt dat hij van de Nederlandse consul-generaal in Boedapest wat geld voor reiskosten en onderdak heeft gekregen op voorwaarde dat hij onmiddellijk de terugreis aanvaardt. Hij gaat inderdaad op weg, maar zoals uit de stempels in zijn pas blijkt, alleen maar om zo gauw mogelijk weer naar Boedapest terug te keren.
Op 13 februari 1932 krijgt hij in Wenen een doorreisvisum voor een enkele reis naar Hongarije. In zijn pas staat een stempel van het Oostenrijkse grensstation Brücknendorf, gedateerd 15 maart. De volgende dag stempelt de Tsjecho-Slowaakse politie zijn papieren af.
Is van der Lubbe naar Tsjecho-Slowakije gegaan om zich van daar uit weer naar Hongarije te begeven? Of wilde hij van daaruit toch nog naar de Sovjet-Unie? Het is niet onwaarschijnlijk dat hij inderdaad naar Hongarije is teruggegaan en daar enige tijd heeft rondgereisd. Bij zijn in Holland achtergebleven bezittingen lag een foto van een Hongaars meisje. Later is beweerd dat hij haar in Hongarije had willen ophalen om haar mee terug naar Nederland te nemen. De identiteit van het meisje is nooit vastgesteld.

Bij zijn terugkeer in Nederland wordt Marinus van der Lubbe, gearresteerd. Hij moet de gevangenisstraf voor het ingooien van de ruiten van het arbeidsbureau uitzitten. Van 12 juli tot 2 oktober 1932 verblijft hij in de gevangenis. Hij gaat in hongerstaking om te protesteren tegen deze straf die hij onrechtvaardig vindt en tegen zijn behandeling in de gevangenis. Na elf dagen wordt hij naar het ziekenhuis overgebracht.
Het verblijf in de gevangenis en zijn hongerstaking hebben zijn gezichtsvermogen geen goed gedaan. Hij ondergaat een oogoperatie en verblijft van 9 tot 14 november in het ziekenhuis.
Nauwelijks is hij uit het ziekenhuis ontslagen of hij neemt weer deel aan politieke bijeenkomsten. Tijdens de taxistaking van 22 december spreekt hij de stakers toe en houdt hij een vurig anti-nazi betoog. Zijn daad blijft niet onopgemerkt op de Duitse ambassade. De ambassaderaad voor politieke aangelegenheden stelt de Duitse regering op de hoogte van de uitlatingen van van der Lubbe, ondersteund door de nodige documenten.
Een tweede oogoperatie mislukt. Tussen 4 en 28 januari verblijft hij weer in het ziekenhuis voor een derde operatie. Aangezien hij over niet meer dan 25% van zijn normale gezichtsvermogen beschikt is hij niet meer in staat alleen door de stad te lopen en zijn broer moet hem dan ook op 29 januari 1933 naar de kamer brengen die hij bewoont.
Nog geen drie weken later, op 18 februari, duikt hij op in Glindow, niet ver van Berlijn. Negen dagen daarna wordt hij in Berlijn gearresteerd en ervan beschuldigd het Rijksdaggebouw in brand te hebben gestoken.

Een vraag die nooit beantwoord is: hoe heeft een half-blinde, die net uit het ziekenhuis kwam, te voet, in achttien dagen, in het hartje van de winter de reis van Leiden naar Berlijn kunnen maken?

proces
Op de foto: Marinus van der Lubbe tijdens het voorlezen van het vonnis, december 1933.
De foto op de achteromslag toont Marinus van de Lubbe als hij geboeid de rechtzaal betreedt op de eerste dag van het proces, september 1933.




mvdl
2.
Berlijn - Leipzig, 1933.


Op 27 februari 1933 om 26 minuten over negen in de avond wordt Marinus van der
Lubbe in het brandende Rijksdaggebouw gearresteerd door politieman Poeschel en
Rijksdaginspecteur Scranowitz. Bij zijn arrestatie is hij slechts gekleed in een
broek, de rest van zijn kleren heeft hij gebruikt bij zijn pogingen brand te stichten.
Hij wordt onmiddellijk overgebracht naar het politiebureau Brandenburger Tor.
Kort nadat de politie van der Lubbe heeft afgevoerd verschijnen achtereenvolgens
Göring, Hitler en Goebbels op het toneel van de brand.

Hitler en zijn nazi-partij verkeerden op dat moment in een van de meest kritieke fases van hun politiek bestaan. Op 27 februari 1932, precies een jaar voor de Rijksdagbrand, had Hitler voor een gehoor van 25.000 in het Berlijnse Sportpalast verzamelde SA-ers en SS-ers voorspeld: “Dit is het werkelijke begin van de opmars naar de macht. Op z’n laatst over een jaar zal ik de macht veroverd hebben.” Bij de verkiezingen van november 1932 echter had de nazi-partij voor het eerst geen winst meer geboekt, maar zelfs meer dan twee miljoen stemmen verloren. Grote winnaars bleken de communisten, die bijvoorbeeld in Berlijn meer dan 450.000 stemmen verwierven, tegenover de nazi’s 269.000. Het zag er dus naar uit dat Hitlers voorspelling over het veroveren van de macht binnen een jaar niet vervuld zou worden.
Maar deze schande zou de fanatieke Oostenrijker bespaard blijven dankzij de katholieke politicus von Papen, die op 30 januari 1933 een coalitie-regering formeerde met Hitler als premier en zichzelf als vice-premier. Weliswaar een minderheidsregering, waarin de nazi’s bovendien slechts drie zetels bezetten, maar Hitler had zijn voorspelling waargemaakt: er was nog geen jaar verstreken en hij was aan de macht
De vraag was natuurlijk: voor hoe lang? Op 5 maart 1933 zouden er weer verkiezingen gehouden worden en er waren steeds meer aanwijzingen dat deze de nazi’s beslist geen overwinning zouden bezorgen.

Op die avond van de 27ste februari verblijven Hitler, Göring en Goebbels geruime tijd op het terrein van de brand. Ze tonen een paar geselecteerde journalisten en buitenlandse diplomaten persoonlijk de aangerichte schade aan het parlementsgebouw en gaan zich te buiten aan scheldpartijen tegen ‘de communisten’ die naar hun zeggen deze schanddaad op hun geweten hebben. Pas daarna trekken zij zich met vice-premier von Papen terug om met hem de te nemen maatregelen te bespreken. Göring weet dan te melden dat op de brandstichter een lidmaatschapskaart van de communistische partij is gevonden. Dit geeft de doorslag voor von Papen, die instemt met het afkondigen van een aantal noodmaatregelen.
Nog diezelfde nacht worden in heel Duitsland razzia’s gehouden. Meer dan 4500 communisten en andere linkse activisten worden uit hun huizen gesleept en overgebracht naar gevangenissen en geïmproviseerde concentratiekampen. Over de zogenaamd op van der Lubbe gevonden partijlidmaatschapskaart heeft nadien nooit meer iemand iets vernomen, maar dat zal de gevangenen niet meer helpen. Alleen in Berlijn al worden in de paar uur van de nacht die nog resten meer dan 1200 mensen van hun bed gelicht. Een gigantische operatie. Maar de verantwoordelijke nazi-minister voor Binnenlandse Zaken, Frick, blijkt diezelfde nacht toch ook nog tijd gevonden te hebben om een volledig uitgewerkte Noodwetgeving op te stellen, die onder druk van de nazi-ministers de volgende ochtend om elf uur door het kabinet en Rijkspresident Hindenburg aanvaard wordt.





Volgens deze Noodwetgeving worden alle grondwettelijke vrijheden opgeheven, wordt alle politie in Duitsland rechtstreeks onder bevel van de nazi-minister van Binnenlandse Zaken gesteld, en wordt aan communistische en socialistische publicaties een verschijningsverbod opgelegd.
Duitsland is gereed voor de verkiezingen van 5 maart 1933.

Terwijl de Duitse regering, inclusief de negen niet-nazi ministers(!), op die wijze haar verkiezingsoverwinning zeker stelt, wordt Marinus van der Lubbe, de “buitenlandse communist die de Rijksdag in brand heeft gestoken”, langdurig door de politie verhoord. Hij legt daarbij, volgens de politie, een zeer uitgebreide bekentenis af.
Op grond van die ‘bekentenis’ en andere politieverklaringen zou zich op 27 februari het volgende afgespeeld hebben:
Rond negen uur sloop een jongeman van 24 jaar rond het in duister gehulde Rijksdaggebouw, gewapend met lucifers en enkele pas gekochte vuurmakers (een mengsel van houtspaanders en petroleum, gebruikt om kachels aan te maken). Met één enkele trap brak hij een dikke vensterruit, van dezelfde soort die brandweerlieden kort daarna zelfs met een bijl pas na grote moeite wisten te verbrijzelen. Daarbij beschikte deze competente inbreker slechts over 25% van zijn gezichtsvermogen. Een maand geleden nog maar was hij ontslagen uit het Leidse ziekenhuis, waar hij voor de derde maal in korte tijd op de oogheelkundige afdeling een operatie had ondergaan. Bij het licht van zijn lucifers en vuurmakers heeft deze jongen vervolgens helemaal in zijn eentje ongeveer zestig (60) brandhaarden gesticht “om de arbeidersklasse van het nazi-juk te bevrijden”. Het was daarbij voor de eerste keer dat de halfblinde figuur het Rijksdaggebouw bezocht. Zestien minuten lang verknoeide hij zijn tijd met rondrennen in het gigantische donkere gebouw, waarbij hij tevergeefs poogde de gordijnen en het meubilair vlam te doen vatten. Pas in de laatste twee minuten was het geluk met hem en vond hij de grote zittingzaal met haar lambriseringen en muurbekleding, met de juiste trek die haar zo ideaal maakte voor zijn fantastische plan: het vernietigen van de Rijksdag.
De sterk bijziende van der Lubbe heeft als amateur met beperkte middelen alle records op het gebied van brandstichting geslagen. Hij heeft kans gezien om in 16 minuten meer dan 800 meter pikdonkere gang te doorkruisen en minstens 200 verschillende handelingen te verrichten, van het verbrijzelen van ruiten tot het doorzoeken van kasten en het intrappen van gesloten deuren. Daarbij heeft hij nog gordijnen en lambriseringen in brand kunnen steken en zich gedeeltelijk uit kunnen kleden om zijn kleding als tondel te gebruiken. Al die tijd boekte hij nauwelijks resultaat, maar in de laatste minuut had hij een, ook voor hemzelf, verbazingwekkend succes in de grote zittingzaal.

Niet minder verbazingwekkend was het tafereel dat zich naar zeggen van de politie volgens ‘getuigen’, anderhalf uur eerder moet hebben afgespeeld op de viersprong Grosser Stern, vlak bij de Rijksdag. Daar had zich een aantal Duitse en buitenlandse communisten verzameld, onder wie Thälmann -secretaris van de KPD-  en Torgler, de voorzitter van de communistische Rijksdagfractie.
Op een bank naast hen in het donker zaten ‘de Hongaarse Jood’ Singer (‘een gevaarlijke communist’), de Bulgaar Popoff (‘sabotage-instructeur, speciaal uit Moskou gekomen’), de ‘Hollandse communist’ van der Lubbe, en de ‘statenloze partijkoerier’ Kempner.
Zij waren daar met zijn allen bij elkaar gekomen om Popoff en van der Lubbe de tas of koffer met brandbaar materiaal om de Rijksdag in brand te steken, te overhandigen.

Tot zover de voornaamste resultaten van het ‘onderzoek’ van de, inmiddels door de Noodwetgeving van 28 februari volledig onder nazi-leiding staande, Duitse politie.

Op grond van dit materiaal begint in september in Leipzig het Rijksdagbrandproces. Naast Marinus van der Lubbe staan terecht: Ernst Torgler, fractievoorzitter van de Kommunistische Partij Duitsland, en drie Bulgaarse communisten, gevlucht uit hun land en illegaal in Duitsland verblijvend, Blagoj Popoff, Wasili Taneff en Georgi Dimitroff.
Volgens de aanklacht hebben zij samengezworen om het Rijksdaggebouw in brand te steken met het doel een communistische opstand te ontketenen en een bolsjewistische staatsgreep mogelijk te maken.




Tijdens het proces valt Dimitroff op door de moedige en scherpzinnige manier waarop hij zijn eigen verdediging voert. Met veel redenaarstalent legt hij de manipulaties in de bewijsvoering en de procesgang bloot en toont hij de loosheid van de beschuldigingen aan.
Beroemd wordt zijn woordenwisseling met de als getuige verschijnende Göring, die door Dimitroff zo in het nauw wordt gedreven dat hij vergeet minister te zijn van een regering die door dit proces wil aantonen dat Duitsland nog steeds een rechtstaat is, en er toe overgaat Dimitroff openlijk te bedreigen en de president van de rechtbank bevelen te geven. Terecht kan Dimitroff, voor de rechter hem op bevel van Göring uit de zaal laat verwijderen, opmerken: “Ik ben zeer tevreden met de antwoorden van de Herr Minister.”
Zoals Dimitroff opvalt door zijn redenaarstalent en zijn felle aanvallen op het fascisme, zo valt Marinus van der Lubbe op door zijn zwijgen en zijn wezenloze houding. Als een geestelijk onvolwaardige zit hij er bij, ineengezakt, met gebogen hoofd, nauwelijks bij bewustzijn lijkt het. Op de vragen die hem gesteld worden antwoordt hij niet, of slechts na lang aandringen met een onduidelijk ‘ja’ of ‘nee’, of met verwarde, onafgemaakte zinnen en gemompel.
Wat is er gebeurd met Marinus, geboren verteller, bezield agitator, met de opstandige arbeidersjongen die, volgens de politie, een tientallen pagina’s lange verklaring over zijn daad aflegde? (zie ook procesfoto)
Zes maanden heeft hij in voorarrest doorgebracht, geïsoleerd in een cel waar het licht dag en nacht brandt, permanent gekluisterd met zware boeien. Bezoek, ook van familie of een door hem gekozen advocaat, is hem niet toegestaan. Na zijn arrestatie heeft Rinus slechts met de politie gesproken.
Maar is deze behandeling, of de mogelijke verdere marteling die hij heeft ondergaan, een voldoende verklaring voor zijn toestand tijdens het proces? Als verdoofd zit hij in de beklaagdenbank, en er zijn velen, in en buiten de proceszaal, die aannemen dat Rinus inderdaad gedurende het proces constant onder invloed van zware verdovende middelen wordt gehouden, of dat er op andere wijze door de nazi’s met zijn geest is geknoeid.
Slechts één maal leeft hij enigszins op: als op de 43ste procesdag na een reces van een paar dagen de zittingen weer beginnen beantwoordt hij de vragen van de rechtbank voor het eerst wat uitvoeriger, hoewel nog steeds verward. De rechters verzuimen echter grotendeels om de meest belangrijke vragen te stellen, en op het moment dat Dimitroff van der Lubbe wil ondervragen schorst de president de zitting “om de beklaagde van der Lubbe bij te laten komen van de vermoeienissen”. Als de zitting enige tijd later weer hervat wordt is Marinus weer in dezelfde onaanspreekbare toestand als gedurende de rest van het proces.

Hij reageert niet wanneer op 23 december het vonnis wordt uitgesproken: voor Torgler en de drie Bulgaren vrijspraak wegens gebrek aan bewijs, voor Marinus van der Lubbe, 24 jaar oud, de doodstraf.

*




De terdoodveroordeling van Marinus van der Lubbe was een flagrante schending van één van de fundamentele beginselen van het strafrecht: ‘nullum delictum, nulla poena sine praevia lege poenali’, een straf kan alleen worden opgelegd als er een voorafgaande strafwetgeving bestaat. Op het moment van de Rijksdag-brandstichting was deze daad strafbaar met ten hoogste levenslange gevangenisstraf, maar Marinus van der Lubbe wordt ter dood veroordeeld op grond van de, een dag na de brand afgekondigde, Noodwetgeving. Om deze schending van het recht nog enige juridische schijn te verlenen, heeft Hitler al op 29 maart een wet laten aannemen waarmee de ingangsdatum van de Noodwetgeving achteraf met vier weken wordt vervroegd. Deze wet, gemaakt om een gerechtelijke moord juridisch te rechtvaardigen, wordt sindsdien algemeen aangeduid als: Lex M. van der Lubbe 29/3/1933.




mvdl3
3.
De gerechtelijke moord.


De 10e januari 1934 ligt er op de binnenplaats van de Untersuchungshaftanstalt Leipzig II een hakblok, waarnaast een enorme kerel staat, gekleed in rok. Om zijn brede borst spant zich een gesteven, smetteloos wit overhemd. Hij heeft een hoge hoed op en witte handschoenen aan. Zijn feestkleding detoneert in deze strenge omgeving, te meer daar een klein groepje rechters van het Rijksgerecht er slechts met moeite in slagen hun rode en zwarte toga’s, die wapperen in de ijskoude winterwind, dicht te houden. De president van de vierde kamer van het Rijksgerechtshof, doctor Wilhelm Bünger, staat aan het hoofd van deze delegatie.
Hij maakt een nerveuze en onrustige indruk. Wie het woord tot hem richt krijgt alleen maar een kort hoofdknikje als antwoord. Waarom ziet hij zo bleek? Omdat deze zestiger, deze familievader, volkomen tegen zijn zin verplicht is de executie die zo dadelijk gaat plaatsvinden bij te wonen. Hij heeft ziekte voorgewend, maar toen heeft hij bezoek gekregen van de chef van de geheime dienst van het Rijk, Heller, die hem duidelijk gemaakt heeft: de functie van president van het Rijksgerechtshof verplicht u om aanwezig te zijn bij de terechtstelling van een dergelijk verdorven misdadiger, al zou u er zich op een brancard naartoe moeten laten brengen; iedere andere instelling zal door de Führer worden beschouwd als lafheid. De eerbiedwaardige president had geen andere keus dan te antwoorden dat hij zich al stukken beter voelde en dat Heller de Führer kan mededelen dat hij aanwezig zal zijn bij de terechtstelling van de misdadige brandstichter van de Rijksdag.
En nu is de rechter dus hier. In zijn gezelschap bevinden zich de procureur-generaal, de overige rechters, de advocaten, artsen, en een aantal geuniformeerde en gelaarsde lieden, van wie niemand de functies precies kent. Dezelfde van der Lubbe, die tijdens het proces de indruk van een zwakzinnige heeft gemaakt, hoewel sceptici beweerden dat hij verdoofd of gehersenspoeld was, toont zich nu, bij zijn laatste confrontatie met juristen, gewapende bewakers en beulen (want twee helpers hebben zich bij de in rok geklede man gevoegd) van een andere zijde. “Verbrecher “ (misdadigers), roept van der Lubbe, wanneer hij de binnenplaats nog maar nauwelijks heeft betreden. “Ja, ik heb de Rijksdag in brand gestoken. Maar de anderen......Ze hebben me bedrogen...De waarheid.. De anderen... ”. Al schreeuwend verzet de jongen zich tegen zijn bewakers, die hem naar het schavot sleuren. De beide, eveneens in het zwart geklede, beulsknechten komen tussenbeide. Zij grijpen hem bij hoofd en benen beet en drukken hem op het hakblok. Nauwelijks heeft president Bünger met hakkelende stem de voorgeschreven formule: “Beul, doe uw plicht” uitgesproken, of in het licht van de schijnwerpers flikkert de bijl en suist neer op de nek van de hijgende jongen, die tot het laatste ogenblik zijn levenswil heeft uitgeschreeuwd.
Het is buiten twijfel dat van der Lubbe voor zijn dood nog een verklaring heeft willen afleggen. Dat heeft men hem onmogelijk gemaakt, zoals hem ook na zijn veroordeling niet toegestaan is met iemand te spreken, Maar zijn houding met het schavot voor ogen, heeft wel tot grote waakzaamheid geleid. President Bünger gaf zo duidelijk blijk van zijn gevoelens, dat direct een verslag aan Hitler werd gezonden over de lafhartige en mogelijk gevaarlijke houding van de man die door de Führer in één van de hoogste rechterlijke functies benoemd was.

De gerechtsarts wijst met een vinger naar het van de romp gescheiden hoofd en meldt de president en de procureur-generaal: “Marinus van der Lubbe is dood”. Het lijk wordt overgedragen aan Nebe, chef van de criminele dienst. Wat er daarna mee gebeurt blijft een mysterie. Ondanks de verzoeken van de familie en grote druk van de Nederlandse regering, is het stoffelijk overschot van Marinus van der Lubbe nooit vrijgegeven.*


______________________________________________

*Aanvulling 2006: In 2000 is er in Berlijn een gedenksteen voor Marinus van der Lubbe geplaatst. Na enig gedoe  uiteindelijk met instemming van de Duitse autoriteiten.








DE WEG VAN EEN IDEALIST en DE GERECHTELIJKE MOORD zijn grotendeels ontleend aan Dr. E. Calic: DE RIJKSDAG BRANDT.
Verder werd gebruik gemaakt van F. Tobias: DER REICHSTAGBRAND, LEGENDE UND WIRKLICHKEIT, J. Last: KRUISGANG DER JEUGD, G. Harmsen: HET KORTE TRAGISCHE LEVEN VAN MARINUS VAN DER LUBBE en G. Dimitroff: REICHSTAGSBRANDPROZESS,  DOCUMENTE, BRIEF UND AUFZEICHNUNGEN.





OMSLAG2



Home