Gramschap 48/49 (Vuur & Vlammen), April 1986:
Uit deze Gramschap het inleidende artikel over terrorisme. Hier op de site aangevuld met een artikel uit Gramschap 40 over Marinus van der Lubbe
TERRORISME
Ongeveer anderhalf jaar geleden konden we in de kranten lezen dat de West-Duitse autoriteiten tienduizenden politiemannen en andere staatsdienaren in staat van paraatheid hadden gebracht omdat men een 'offensief van de RAF' verwachtte. Hoge veiligheidsbeambten lichtten in interviews toe dat de RAF weer sterk in kracht toegenomen was: de "harde kern" van die 'terreurorganisatie', zo legden zij bezorgd uit, bestond nu alweer uit zo'n TWAALF tot VIJFTIEN man! Voor twaalf tot vijftien personen werd dus het hele repressie-apparaat van de machtige West-Duitse staat (en van de E.E.G.-bondgenoten) in paraatheid gebracht. Het voorspelde 'RAF-offensief' bleef trouwens uit.
Zo'n voorval geeft een belangwekkende indruk van de positie waarin de moderne staat zich bevindt. Een tiental vastbesloten individuen kan, alleen al door hun bestaan, zonder dat ze zelfs maar iets ondernemen, de hele staatsmachine in een toestand van paniek brengen. Het is om te lachen, maar het is niet belachelijk. Dit is niet de zoveelste uiting van verregaande paranoia bij de machthebbers, dit is een teken van hun realiteitsbesef. Zij weten maar al te goed hoe kwetsbaar hun macht is. Zij weten hoe onmisbaar de verbindingen binnen hun systeem zijn: het vervoer van mensen en goederen, de communicatielijnen, de voorzieningen voor energietransport; en zij weten hoe onmogelijk het is die onmisbare verbindingen afdoende te beschermen.
Zij weten ook dat juist de enorme vernietigingskracht van de moderne legers die legers ongeschikt maakt voor datgene waarvoor legers in de historie het allermeest gebruikt zijn: het neerslaan van verzet in eigen land. Vandaar de steeds toenemende bevoegdheden en bewapening van binnenlandse politielegers.
Mede dankzij die politielegers maken de machthebbers zich geen zorgen over de georganiseerde oppositie, over politieke partijen en vakbeweging, over groenen en vredesbeweging: die organisaties zijn, hoe massaal ook, met een mengsel van repressie en tolerantie altijd wel in bedwang te houden. Waarover de moderne staat zich (terecht) echt zorgen maakt zijn de acties van individuen of kleine 'cellen' die met zeer beperkte middelen omvangrijke schade aan kunnen richten, die met twaalf tot vijftien man de staat in de grootste moeilijkheden kunnen brengen.
Het individuele daadwerkelijke verzet is het wapen van de machteloze. Het strekt zich uit van de moer die in de machine geworpen wordt op de juiste plaats om dat apparaat van een half miljoen volledig in de soep te draaien tot het opblazen van pijpleidingen, communicatiecentra, etc.
Voor de staat is het van belang dat haar burgers zich als individu machteloos voelen. "In je eentje begin je niks" en "voor macht is massaorganisatie nodig", zo luiden de indoctrinerende boodschappen die door de staat permanent gelanceerd worden en braaf worden nagepraat door de politieke zogenaamde oppositie. Het zijn stuk voor stuk leugens. Steeds opnieuw blijkt dat in de moderne omstandigheden de individuele verzetsdaad vaak effectiever is dan de massale protestbeweging. En juist omdat dergelijke acties zo veel effectiever zijn, is er de staat alles aan gelegen om ze tegen te gaan. Ze zal dus proberen een zo groot mogelijke kloof te scheppen tussen de actievoerders en de rest van de bevolking. Consequent worden de daders van dergelijke acties afgeschilderd als of agenten van een vreemde mogendheid, of waanzinnigen die het op onschuldige burgers voorzien hebben. Daarvoor werd speciaal een handige term weer opgegraven: terroristen.
Zo wemelt het dus de laatste jaren plotseling van de terroristen in de wereld, van Tripoli tot Kedichem, overal vind je ze.
Terreur is 'georganiseerde geweldpleging ter bereiking van politieke doelen'. Dat roept als eerste de vraag op wat we onder geweld moeten verstaan. Is het opblazen van een standbeeld, een gebouw, een installatie geweld? En als daarbij slachtoffers vallen? Of spreek je pas van geweld bij het opzettelijk verwonden of doden van mensen?
Het woordenboek omschrijft geweld als 'machtsmisbruik, toepassing van het recht van de sterkste'. Dat wijst er op dat we geweld vooral moeten associëren met daden tegen levende wezens en niet met daden tegen voorwerpen. Laten we dus voor het moment geweld definiëren als het gebruik van macht met het doel letsel toe te brengen aan personen; gebeurt dit georganiseerd en ter bereiking van politieke doelen, dan kunnen we spreken van terrorisme.
Daaruit volgt dat voor terrorisme macht nodig is. Wie geen macht heeft kan die ook niet misbruiken.
Laten we nu eens een simpele en essentiële vorm van macht bekijken: springstof. Springstof geeft de macht om een gat in de grond te maken, om een stuk van een berg te verplaatsen, om een gebouw te doen instorten, om een installatie te vernietigen of om mensen in een paar duizend kleine stukjes te verdelen. Wie beschikken er nu in royale mate over deze macht en vormen dus de meest waarschijnlijke bron voor terrorisme? Over de grootste hoeveelheden springstof in allerlei vormen beschikken de regeringen, de staatsmachten. Zij beschikken zelfs over zoveel springstof dat ze de hele planeet een x-aantal malen kunnen opblazen. Alleen al de aanwezigheid van zoveel macht schept een permanente toestand van terreur, zoals we allemaal weten.
Vergelijken we nu die positie met de situatie van de groepen verzetstrijders die zich tegen de heersende macht keren. Zij zijn, per definitie, machteloos. Het zal hen over het algemeen de grootste moeite kosten om zelfs maar aan genoeg springstof te komen om een legerbarak op te blazen. Maar zodra zij zich ook maar het kleinste beetje macht weten te verschaffen worden ze uit-geroepen tot terroristen. Dat gebeurt dan door een staatsmacht die zelf geen moment terugdeinst om zijn enorme macht tegen mensen in te zetten ter bereiking van politieke doelen: door opsluiting en isolatie, door folter en moord, door overvallen en aanslagen, door bombardementen op vluchtelingenkampen en woonwijken. Steeds vaker gebruiken met name Israel, de USA, Groot-Brittannië en Frankrijk hun militaire macht om politieke doelen te bereiken. De excuses worden daarbij steeds doorzichtiger en achtelozer: de (nogal naar CIA ruikende) aanslag op een discotheek in Berlijn als excuus om 'uit zelfverdediging' de hoofdstad van een land (Libië) te bombarderen spant wat dat betreft de kroon, daar zou zelfs Hitler niet mee aan hebben durven komen. Wie wil weten wat terreur is hoeft niet verder te zoeken.
Merkwaardig is dat over dergelijke terreurdaden de meningen gematigd zijn. De meest vergezochte 'rechtvaardigingen' ervoor worden uitvoerig besproken, zelfs zij die de daad op zich veroordelen doen dat voorzichtig en haasten zich de motieven van de daders te prijzen.
Hetzelfde zien we bij bepaalde 'kleine' terreurdaden die van de staat uitgaan: als de staatsmacht misbruikt wordt door een politieagent die 'wegens burengerucht' illegaal de woning van een Antilliaan binnendringt en de ongewapende bewoner doodschiet, of als een door de politie in elkaar geslagen demonstrant in de cel overlijdt. Machthebbers noch media vinden in zulke gebeurtenissen aanleiding om direct hun verontwaardiging te ventileren en in scherpe bewoordingen hun afkeuring te uiten. Slechts met veel moeite en inspanning (van mensen die de werkelijkheid niet uit het oog verloren hebben) zijn de media er, soms vaak pas na geruime tijd, toe te brengen kritische aandacht aan dergelijke zaken te besteden en, wie weet, zelfs hun afkeuring uit te spreken. De machthebbers zeggen dan een 'onderzoek' toe, in afwachting waarvan zij hun oordeel opschorten.
Hoe anders gaat het wanneer er een paar fascisten onbedoeld gewond raken bij een actie van antifascisten. Pers en politici verdringen zich dan om dit soort 'terreurdaden' als eerste te kunnen veroordelen. Omstandigheden en motieven doen niet ter zake, eensgezind wordt verklaard dat 'dit niet getolereerd kan worden', iedereen spreekt zijn afschuw uit en rechtsregels worden zonder veel bezwaar opzijgeschoven. Het 'terroristisch karakter' van de gebeurtenissen rechtvaardigt schijnbaar massa-arrestaties, derde-graads-methodes en persbreidel.
Terwijl enerzijds eindeloos de nadruk wordt gelegd op het grote verschil tussen 'gewone' bommen en de 'humane' Amerikaanse 'precisie bommen' die op Tripoli gegooid werden, blijkt anderzijds het onderscheid tussen een rookbom en een brandbom voor de meeste commentatoren niet ter zake (of wellicht te ingewikkeld?) te zijn.
De beoordeling van terroristische acties geschiedt dus kennelijk niet op grond van de voorgewende humanitaire maatstaven. Het zijn niet het aantal slachtoffers, niet de opzet om mensen letsel toe te brengen die de normen vormen waarop het oordeel wordt gebaseerd, het zijn de politieke doelen. Als die politieke doelen niet te veel botsen met die van de staat en de heersende macht dan is iedere methode bespreekbaar en verdedigbaar, als de politieke doelen tegengesteld zijn aan het staats- en kapitaalbelang dan is geen discussie, geen nuancering mogelijk. Die verpletterende eensgezindheid (die overigens door steeds meer staten afgedwongen wordt via wetten die het sympathiseren met bepaalde acties tot medeplichtigheid eraan maken) heeft verstrekkende gevolgen. Zij maakt bepaalde analyses, bepaalde theorieën en bepaalde actievormen onbespreekbaar, ook binnen de linkse beweging. Toch is het van belang dat deze actievormen besproken worden. Het steeds duidelijker falen van de 'traditionele', 'democratische' middelen bij de pogingen om de ontwikkeling in de richting van een fascistische samenleving tegen te gaan en het toenemend aantal mensen dat beseft dat het daadwerkelijk verzet (of dit nu plaatsvindt in de vorm van het stelen van geheime documenten, het belemmeren van fascistische bijeenkomsten of het opblazen van een Nato-installatie) wel effectief kan zijn, maken het voor links absoluut noodzakelijk de discussie over deze middelen niet uit de weg te gaan,
In Vrij Nederland van 19 april '86 zegt de Amsterdamse burgemeester van Thijn: "Als de centrumpartij ooit de meerderheid krijgt, gooi ik de eerste steen." Hij vult dat nog aan met: "Op dat moment houdt de democratie op te bestaan en gaan we allemaal in het verzet, dat hoop ik tenminste."
Het daadwerkelijk verzet (van die symbolische eerste steen tot het overvallen van een bevolkingsregister) is dus kennelijk wel degelijk een bespreekbare mogelijkheid. De vraag is dan ook niet óf daadwerkelijk verzet toegestaan is, maar wanneer, in welke omstandigheden, het toegestaan is.
Wanneer heeft het individu het recht om daadwerkelijk in verzet te komen tegen de over hem/haar heersende macht en daarbij die middelen te gebruiken die die macht de meeste schade toebrengen met het doel die macht uiteindelijk te vernietigen? Tamelijk algemeen aanvaard is het standpunt dat dat recht in ieder geval ontstaat als de heersende macht langs dictatoriale weg regeert of tot stand is gekomen. Maar zelfs van Thijn moet erkennen dat dat recht (of die plicht) ook kan bestaan in een ogenschijnlijk 'democratisch' systeem. In hetzelfde VN-interview verwijst van Thijn herhaaldelijk naar de jaren dertig. Het zal ook hem dus ongetwijfeld bekend zijn dat het fascisme in die tijd zowel in Duitsland als in Italië langs democratische weg aan de macht is gekomen: de fascisten werden in de regeringen gehaald door burgerlijke (christelijke) politieke partijen en zagen vanuit die posities kans om de steun te verwerven van 'de meerderheid' (die natuurlijk in die omstandigheden, helemaal geen meerderheid was). Vreemd genoeg zegt van Thijn echter heel iets anders geleerd te hebben van die jaren dertig:"Dat is voor mij de belangrijkste les van de jaren dertig: het parlementaire stelsel werd toen volledig ontkracht door vormen van eigen-richting waarmee ultralinks en ultrarechts elkaar te lijf gingen". Het waren echter niet de pogingen van ultralinks om de door de heersers beschermde fascisten tegen te houden die het fascisme aan de macht brachten, het was het steeds meer opschuiven in fascistische richting van de burgerlijke politiek.
Als hij zich werkelijk zo verdiept heeft in de geschiedenis van die tijd dan moet ook een van Thijn dat weten. Net zoals hij moet weten dat zijn stelling 'als de centrumpartij de meerderheid krijgt, gooi ik de eerste steen', onzin is. Het gaat er niet om wat hij zou doen indien de centrumpartij de meerderheid zou krijgen, dat gebeurt toch niet. Waar het om gaat is wat van Thijn zou doen als een volgende regering Lubbers, regerend bij volmacht verleend met steun van klein rechts, hem zou opdragen om bijvoorbeeld alle junkies te laten oppakken en over te laten brengen naar 'woonoorden' ergens in de IJselmeerpolders. Werpt van Thijn dan ook de eerste steen? Of voert-ie die opdracht van de 'wettige overheid' netjes uit, zoals heel wat van zijn collega's tijdens de fascistische bezetting met dat soort opdrachten meenden te moeten doen?
De vraag blijft dus: wanneer is de situatie zodanig geworden dat daadwerkelijk verzet is toegestaan? Het is duidelijk dat daarvoor geen vaste regels zijn te geven, de beantwoording van die vraag eist steeds weer een beoordeling van de situatie, een afweging van factoren, die uiteindelijk iedereen slechts zelf kan maken. Het is een persoonlijke, zo men wil een gewetenkeuze. Daarbij moet echter niet worden vergeten dat er een moment komt waarop die keuze niet meer mogelijk is, een moment waarop het te laat is en alle mogelijkheden en middelen die men dacht te hebben om uit te kiezen niet meer beschikbaar blijken te zijn. Als van Thijn werkelijk wacht tot de centrumpartij de meerderheid heeft dan is er niet veel kans dat hij die steen ooit zal gooien: hij zit dan allang in een kamp, of is 'omgekomen' tijdens het transport daarheen, als hij tenminste zich niet al zo heeft verbonden met de machthebbers dat hij geen enkele behoefte meer heeft aan verzet. Ook tijdens de Duitse bezetting van Nederland viel het nogal mee met dat 'met z'n allen in het verzet gaan'. De meeste Nederlanders namen pas aan het verzet deel toen het duidelijk werd dat Duitsland de oorlog ging verliezen en toen hun persoonlijke omstandigheden hen tot dat verzet noodzaakten. In de eerste drie jaar van de fascistische bezetting waren het voornamelijk slechts de 'ultralinksen' die zich tegen het bewind keerden. Zij waren daartoe mede in staat omdat ze ook voordien al de illegale actie tegen een 'wettige overheid' niet hadden afgewezen. Zij waren in ieder geval enigszins voorbereid.
Wie het huidige (kapitalistische) systeem verwerpt dient permanent na te denken over de noodzakelijke en meest effectieve middelen om dat systeem te bestrijden. Wie zijn geschiedenis kent en dus weet welke gruwelijke vormen het systeem soms onverwacht snel kan aannemen, kan alleen maar erkennen dat het nodig kan zijn het systeem daadwerkelijk en met alle middelen te lijf te gaan. Nogmaals: het oordeel over die noodzakelijkheid is een persoonlijke keuze. Maar het is nodig de waarde van deze verzetsvormen bespreekbaar te houden. Degenen die oordelen dat het tijd is voor daadwerkelijk verzet zijn niet per definitie waanzinnigen. Keer op keer, in iedere situatie opnieuw, dienen hun motieven en argumenten beschouwd en overwogen te worden.
Degenen die op dit moment in Europa het daadwerkelijke verzet voorstaan, dragen, hoe uiteenlopend hun motieven en methodes verder ook zijn, als voornaamste argument voor hun keuze aan dat in de westerse wereld de staat bezig is zich te ontwikkelen tot het fascistische ideaal: een corporatieve organisatie met grote, haast mystieke, macht. Zij betogen dat deze ontwikkeling aan het oog wordt onttrokken door de uiterlijke schijn van verkiezingen en parlementaire stelsels, dat er een illusie van 'volksbelang' wordt geschapen die het de meeste mensen makkelijk maakt zich van de domme te houden.
Als we de Europese democratieën goed bekijken kunnen we de bedoelde tendens inderdaad waarnemen. In praktisch alle landen van WestEuropa is de politieke oppositie voorzover die echte wijzigingen in het stelsel wil aanbrengen vrijwel uitgeschakeld: parlementen die geacht worden het volk te vertegenwoordigen tegenover de (bij het tot stand komen van de grondwetten terecht als bedreigend ervaren) regeringsmacht, zijn tot rituele ornamenten zonder werkelijke macht gedegradeerd. Het maakt daarbij weinig verschil of dit, zoals in België, gebeurt door machtigingswetten, of, zoals in Nederland, door fractiediscipline (wat inhoudt dat geen enkel partijlid van een regeringspartij het in z'n hoofd zal halen om in zaken van enig belang tegen de regering te stemmen).
Je kunt je inderdaad ook afvragen hoe het met de inhoudelijke waarde van de democratie gesteld is als je de anti-nato/pro-nato kapriolen van de socialistische Spaanse regering volgt, daar verbeteren geen tien referendums (waarop de fascisten ook altijd al zo dol geweest zijn) iets aan. Of als de Franse regering zijn geheime dienst een bomaanslag en moord op burgers laat uitvoeren en daar nog trots op is ook. (Overigens zou Nederland, daar er bij die Franse terreuractie een Nederlands staatsburger is omgekomen, volgens de nieuwste Reagan-regels het recht hebben gehad Parijs te bombarderen. Maar in dit geval scheen zelfs een eis om schadevergoeding al te ver te gaan.)
En wat te denken van Nederland zelf? Waar ministers aan de lopende band kamermoties naast zich neerleggen, waar ze zichzelf openlijk verrijken, de volksvertegenwoordiging beliegen en toch kunnen blijven zitten? Wat te denken van een politiek stelsel waarin een regering zich kan permitteren om jarenlang de gasprijzen voor kleingebruikers te verhogen omdat die nou eenmaal 'onlosmakelijk gekoppeld' zijn aan de wereldolieprijs, om vervolgens, als die olieprijs daalt, zonder blikken of blozen die 'onlosmakelijke koppeling' zonder meer te verbreken en de geminimaliseerde prijsverlaging uit te stellen tot na het stookseizoen en daarbij door de politieke 'oppositie' gesteund wordt, zelfs in de verkiezingstijd, een oppositie die dit soort oplichting niet aan de kaak durft te stellen uit angst straks geen regeringsmacht te zullen krijgen ?
Wat is er nog over van democratisch functioneren als het beleid ten opzichte van de allerarmsten wordt ontworpen en uitgewerkt door fascistische huisjesmelkers die met knokploegen de woningen van die allerarmsten binnenvallen maar niettemin 'uitstekende topambtenaren' worden genoemd door de minister, als anders gezegd, degenen die de armen uitzuigen en van hen profiteren de wetten mogen opstellen om die armsten te beschermen? Wat stelt democratische intentie nog voor als een regering de mening van de bevolking vraagt en die vervolgens naast zich neerlegt als die niet overeen komt met haar eigen plannen? Wat heet democratie als knollen en citroenen aan één boom groeien? Als de bevolking slechts kan kiezen tussen lood en oud ijzer terwijl ondertussen het goud zich ophoopt in buitenlandse bankkluizen? Als gemeenteraadsverkiezingen gereduceerd worden tot een handige grootschalige opiniepeiling ten behoeve van de parlementsverkiezingen, als de regering een persbureau inschakelt om de uitslagen van die verkiezingen te vervalsen zodat ze in ieder geval op de voor de opinievorming zo belangrijke uitslagenavond de illusie van een regeringsoverwinning kunnen ophouden? Als toppolitici als CDA-er de Vries en VVD-er de Korte iedere aanval op de 'door de meerderheid gesteunde' regering tot een schande uitroepen, daarbij vergetend dat die zogenaamde meerderheid uit hoogstens 1/3 van de stemgerechtigde bevolking bestaat en er dus altijd nog minimaal 66 % is dat aan hun regering helemaal geen boodschap heeft? Als van mening verschillen met de staat een misdaad wordt? Als in hoog tempo wetten worden ingevoerd die de burger van zijn meest elementaire rechten beroven ?
Als de staat zich de middelen verschaft om iedere tegenwerking te onderdrukken kan je er zeker van zijn dat die middelen ook gebruikt zullen worden. Vroeger of later.
Het is goed om te luisteren naar degenen die ons voor deze ontwikkelingen waarschuwen en hen serieus te nemen. Daartegenover staat dat degenen die tot actief verzet overgaan zich van hun verantwoordelijkheid tegenover de hele linkse beweging bewust zullen moeten zijn. Het is erg makkelijk om schijt te hebben aan de eenstemmige afkeurende reacties van machthebbers en media op dergelijke acties, je wist immers al dat die tot je tegenstanders behoorden. Wat echter niet onderschat mag worden zijn de effecten van die volstrekte eensgezindheid. Zolang er over een onderwerp een zekere discussie mogelijk is zal de 'publieke opinie' zich nauwelijks laten beïnvloeden door de hier en daar geventileerde meningen van pers en politici, maar wat herhaald, herhaald, herhaald en éénstemmig wordt gepresenteerd zal zeer snel tot de publieke opinie kunnen worden. En de publieke opinie is wel degelijk van belang, al is het alleen maar omdat je liever niet wilt dat bij een volgende actie een buurman die jou met een doos ziet sjouwen onmiddellijk de politie belt. Het is nergens voor nodig de publieke opinie achter je te krijgen, maar het is ook nergens voor nodig en zelfs gevaarlijk om de publieke opinie tegen je te krijgen.
Dat is een reden, niet om van dergelijke acties af te zien als jij ze noodzakelijk acht, maar om ze goed voor te bereiden, je doel zorgvuldig te kiezen en je actie goed te motiveren. Het kan ook een reden (te meer) zijn om je te beperken tot persoonlijke acties: een individuele daad wordt anders ervaren dan de daad van een groep. Ontoelaatbaar is het in ieder geval om anderen (en zeker kameraden) die van niets weten te gebruiken als dekking voor jouw actie. Wie met een groep samen actievoert kan en mag nooit de groep opschepen met de verantwoordelijkheid voor zijn individuele beslissingen. Niet alleen uit morele overwegingen is dit verwerpelijk, maar ook uit praktische: steeds vaker gaat de staat er toe over het beginsel van collectieve schuld te hanteren. Zo zijn er mensen veroordeeld tot forse gevangenisstraffen wegens diefstal omdat één persoon zich niet aan de gemaakte afspraken hield en bij arrestatie na een bezetting een paar onnozele voorwerpen in zijn zak bleek te hebben gestoken.
Het idee dat iedereen die aanwezig is bij een actie medeschuldig zou zijn aan alle misdrijven die tijdens die actie begaan zijn is in strijd met de uitgangspunten van het Nederlandse recht, dat weerhoudt de overheid er echter niet van het te hanteren. Als de protesten van strafrechtdeskundigen te vervelend worden zal er ongetwijfeld (zoals in andere Europese landen al het geval is) een wetswijziging worden doorgevoerd die dit soort praktijken wel mogelijk maakt. Tenslotte, en ook dat kan niet genoeg worden benadrukt, dient iedereen zich altijd te realiseren dat groepen die zich bezig houden met illegale activiteiten tegen de machthebbers een eerste doelwit zijn voor infiltraties en provocaties door de veiligheidsdiensten.
Hoe kleiner de groep (cel), hoe kleiner de kans dat zich een infiltrant weet in te dringen. Als een groep een bepaalde omvang bereikt kan je er bijna zeker van zijn dat de kans op infiltranten binnen de groep stijgt tot dicht bij de 100%. Het is absoluut noodzakelijk je daarvan voortdurend bewust te blijven.
Interessant in dat verband is de discussie die gevoerd is tijdens het "ANTI-IMPERIALISTIESE & ANTIKAPITALISTIESE VERZET IN WEST-EUROPA"-Congres dat in begin februari in Frankfurt plaatvond. De organisatoren besloten plotseling (waarschijnlijk onder druk van de overheid die het congres dreigde te verbieden) zonder overleg met de deelnemende groepen tot uitgebreide 'veiligheidsmaatregelen'. In deze GRAMSCHAP enkele pamfletten over die zaak die tijdens het congres door verschillende groepen verspreid werden. Verder voornamelijk pamfletten van groepen die daadwerkelijk verzet voorstaan. Een aantal buitenlandse pamfletten werd vertaald, bewerkt en geïllustreerd door kunstenaars en verzameld in de bundel VUUR & VLAMMEN.
Gramschap 48/49
April 1986
Omslag Gramschap 48/49
INLEIDING
(Bijlage Gramschap 40, december 1983):
De brandstichting in het Duitse parlementsgebouw (de Rijksdag) op 27 februari 1933, is één van die zeldzame knooppunten in de geschiedenis, één van die momenten waarin zoveel historische draden samen komen, dat een op zichzelf onbelangrijke gebeurtenis tot iets van grote invloed kan uitgroeien en mede bepalend kan zijn voor tientallen jaren die volgen. De spectaculaire, maar slechts beperkte schade aanrichtende, brand leidde tot de vernietiging van de linkse beweging in Duitsland en verzekerde Hitler van de macht die hij zou gebruiken om een Rijk van de Dood te scheppen. De brand leidde ook tot de gerechtelijke moord op de arbeidersjongen Marinus van der Lubbe. En tenslotte werd de brand, dat knooppunt in de geschiedenis, tot één van die historische raadsels, een onontwarbare knoop, een mysterie waarover tot in lengte van dagen geschiedkundigen theorieën zullen publiceren, overigens hoogstwaarschijnlijk zonder de geringste kans om ooit de werkelijke toedracht te ontdekken.
Deze uitgave is niet bedoeld om de zoveelste theorie toe te voegen aan de stapel, of als zoveelste poging de knoop te ontwarren, het raadsel op te lossen. De 26 collages van J. Bruens, opgebouwd rond berichten van 1933 tot 1983, zijn een realistische analyse van het maatschappelijk klimaat in het beslissende jaar 1933 en dat van onze tijd, vijftig jaar later. Een analyse ook van de overeenkomsten. En dus een waarschuwing.
Terra del Fuego ('vuurland') lijkt ver weg. Maar dat leek het in 1933 voor de meeste mensen ook, totdat de vlammen van het brandende Rijksdaggebouw de komende wereldbrand aankondigden. Er waren ook in die tijd maar weinigen die de gevaren van het fascisme (en de daar aan verwante stromingen) werkelijk inzagen, die zich bewust waren van de strijd op leven en dood waarin de maatschappij onder de oppervlakte gewikkeld was.
Eén van die weinigen was ongetwijfeld Marinus van der Lubbe. Uit alle bronnen blijkt dat hij zich sterk betrokken voelde bij de antifascistische strijd, dat hij ontsteld en verbijsterd was over het gebrek aan strijdlust en daden dat de Duitse arbeidersbeweging en de internationale linkse beweging ten toon spreiden, en dat hij woedend en verontwaardigd was over de manier waarop de burgerlijke partijen, die altijd de mond vol hadden over fatsoen en democratie, de fascisten en nationaal-socialisten hun gang lieten gaan, of zelfs ondersteunden.
Hij was er van overtuigd dat iemand de mensen moest wakkerschudden, dat iemand hen moest duidelijk maken dat als de fascisten aan de macht kwamen dat het einde betekende van zelfs het meest schamele restje democratie, het allerkleinste beetje vrijheid. Hij was er ook van overtuigd dat iedereen zijn eigen verantwoordelijkheid heeft, zijn verantwoordelijkheid om te spreken als het nodig is, om te handelen als hij gevaar ziet.
Als van der Lubbe het Rijksdaggebouw in brand heeft gestoken (en op grond van de beschikbare bronnen lijkt het mij dat hij het in ieder geval geprobeerd heeft) dan is het daarom geweest: een teken, een signaal, een waarschuwing aan iedereen die een betere wereld wilde in plaats van een slechtere, dat het nu tijd was om te handelen.
Marinus van der Lubbe wordt tot op de dag van vandaag in vele publicaties afgeschilderd als een zwakzinnige, als een willoos werktuig in de handen van (al naar gelang) de communisten of de nazi's. Zijn houding, of beter gezegd zijn toestand, tijdens het proces dat op de brandstichting volgde, heeft daar veel toe bijgedragen. Maandenlang zat hij ineengezakt in de beklaagdenbank, versuft, vaak leek hij te slapen, soms liep er slijm uit zijn neus zonder dat hij het scheen te merken. In geen enkel opzicht leek hij op de felle revolutionair zoals zijn vele vrienden en bekenden in Nederland zich hem herinnerden en die hij ongetwijfeld was. Ook dat is een van de raadsels rond van der Lubbe. In andere publicaties (vooral van communistische zijde) is hij voorgesteld als een vrijwillige of gedwongen, maar in ieder geval bewuste, provocateur in dienst van de nazi's. De 'bewijzen' voor deze schildering van van der Lubbe bleken later grotendeels vervalst te zijn. Toch duikt ook deze mening nog af en toe op. Tenslotte is er de tegenwoordig bijna algemeen aanvaarde lezing van de Duitse historicus Frits Tobias, die in zijn in 1962 verschenen boek Der Reichtagsbrand. Legende und Wirklichkeit, 'aantoonde' dat van der Lubbe alleen en uit zijn eigen motieven de brand gesticht heeft, zonder betrokkenheid van de nazi's of de communisten (de oorspronkelijke nazi-beschuldiging dat van der Lubbe gehandeld zou hebben in opdracht van de communisten was overigens in feite al in 1933 tijdens het proces als fabel ontmaskerd).
De reden dat het werk van Tobias zo gretig geaccepteerd wordt door het gros van de burgerlijke geschiedkundigen, is voor de hand liggend: bij Tobias berust geschiedenis op toeval, niet op maatschappelijke processen en politieke manipulatie. Het was toeval dat van der Lubbe de 27ste februari uitkoos, zeven dagen voor de verkiezingen, de enige avond in die drukke verkiezingsweken dat de hele nazi-top in Berlijn verzameld was, het was toeval dat zeker 30000 man Ordnungspolizei en 400 extra vrachtwagens met chauffeurs al 48 uur voor de brand in staat van paraatheid waren gebracht, het was toeval dat van der Lubbe met zijn beperkte middelen kans zag om, tegen alle verklaringen van deskundigen dat dat onmogelijk was in, een dergelijke brand te stichten, en het was toeval dat Hitler deze brand aangreep om binnen twaalf uur zijn voornaamste tegenstanders volledig uit te schakelen. Als we daarbij dan nog bedenken dat Tobias zijn beweringen vooral baseert op de naoorlogse verklaringen van hoge politieambtenaren die indertijd van der Lubbe verhoord hebben of op andere wijze bij de zaak betrokken zijn geweest, en dat de meeste van deze 'getuigen' een fraaie carrière in de SS of andere nazi-korpsen achter de rug hebben, dan is een zeker wantrouwen tegenover Tobias zijn 'geschiedenis als toevalligheid' wel op zijn plaats.
Gezien de vele en tegenstrijdige beschrijvingen van Marinus van der Lubbe is aan deze verzameling collages een korte, en zo feitelijk mogelijke schets van zijn leven toegevoegd. Nogmaals: het is niet de bedoeling van deze uitgave om de raadsels rond de Rijksdagbrand en Marinus van der Lubbe te pogen op te lossen, of om nieuwe theorieën over de zaak te poneren. Iedereen moet op grond van het beschikbare materiaal maar zijn eigen theorie vormen.
Maar ongeacht de theorie, valt er uit de geschiedenis iets te leren. Marinus van der Lubbe wordt vaak aangevoerd als voorbeeld van de nutteloosheid van illegale actie of individuele (terreur)daden. Maar uit zijn daad blijkt juist het tegenovergestelde, er blijkt uit dat een individuele daad wel degelijk en in grote mate invloed kan uitoefenen op de loop der gebeurtenissen, ook al is dat misschien niet de gewenste invloed. De gevolgen van van der Lubbes daad kunnen inderdaad als voorbeeld en als waarschuwing dienen. Niet als waarschuwing om van illegale actie of individuele daden af te zien, maar als waarschuwing om bij het voorbereiden en uitvoeren van dergelijke actie altijd bedacht te zijn op manipulatie en provocatie.
Wie zich, op grond van zijn geweten en inzichten, tot het uiterste verzet tegen een systeem, wie het op zich neemt handelend op te treden, neemt altijd een enorm risico, het risico dat zijn acties niet het beoogde resultaat hebben, het risico misbruikt te worden. Dat is geen reden om niet te handelen, wel een reden om omzichtig te handelen.
N. van Apeldoorn
Meer over Marinus van der Lubbe