In februari 1982 verscheen bij Gramschap 28 de bijlage Ierse Mist.

Gramschap medewerker Jan Bruens had een reis naar Noord-Ierland gemaakt, waar op dat moment de strijd tussen de arme katholieke bevolking en de onderdrukkende Engelse legereenheden in volle hevigheid woedde.
Zijn onthutsende verslag  over de Ierse ellende vormde een hoognodig tegenwicht voor de 'gewone' berichtgeving over 'IRA-terroristen' . Naast het boekje met zijn verslag bevatte deze Gramschap ook een pamflet tegen het gebruik van plastic kogels door de Britse troepen in Noord-Ierland

Terwille van de leesbaarheid is de bijlage niet als scan, maar als tekst op deze pagina te vinden. De oorspronkelijke lay-out is zo goed mogelijk gehandhaafd.


omslagim

INHOUD

DE BLAUWE BRUG


Kamer

Of ik aan de mensen in Nederland de meegekregen plastic kogel wil laten zien

Brandywell

Alleen op pad

Stilte

Christie's verhaal (1)


HAKENKRUISEN PER KM2

Christie's verhaal (2)

Turf Lodge

Leven onder stress


DE FASCISTEN SLAAN TOE/GOD BLESS THE SECURITY-FORCES


In de cel

Gezondheid

Thuis



   



titel

bb

Om drie uur ‘s middags kom ik in Derry aan.
Een Noord-Ierse stad. Over de rivier die de beide stadsdelen scheidt ligt een lichtblauw geschilderde brug. Het busstation waar dit deel van m’n reis zal eindigen ligt aan de overzijde van de brug.
Als ik uit de bus stap word ik overvallen door een mengeling van gevoelens. Ik ben nog nooit in deze stad geweest, heb er veel over gelezen en er soms TV-beelden van gezien. Nu sta ik er dan.
_____________

Ik kijk om me heen. Het regent. Er hangen dikke mistwolken over de hogergelegen delen van de stad. Mijn blik wordt getroffen door grote kale plekken tussen de huizen en winkels. Veel afbraak. Opgeblazen en in brand gestoken gebouwen bij de vleet. Het is erg druk op straat. Zou er iets bijzonders aan de hand zijn? Een feestdag misschien?
Ik loop langs een markt. En zie dat de mensen met weinig fantasie gekleed zijn. Goedkope spijkerbroeken, veel grijze duffeljassen. Het is koud en nat. Lachende gezichten zijn hier zeldzaam. Ik houd een voorbijganger aan en vraag hem waar ik een telefooncel kan vinden. Ver hoef ik niet te lopen. Tegenover de ‘Guildhall’ (Gildehuis) staan twee telefooncellen. Beide zijn bezet, maar na enkele ogenblikken komt een man vloekend en tierend naar buiten. “Die rotdingen doen het nooit.” Hij mompelt nog iets over vandalen die alles kapotmaken en loopt weg. Even later komt een jonge vrouw uit de andere cel en hoofdschuddend gaat ook zij verder. Ik begrijp: hier ben ik aan het verkeerde adres.
Weer houd ik een voorbijganger aan. Dit keer vraag ik naar het dichtstbijzijnde postkantoor. Het is niet ver weg, maar wel moeilijk te herkennen. Het hele gebouw is met draadtralies omgeven. Om binnen te komen moet je eerst bellen. Veiligheidsmaatregel zeker, denk ik.
Op m’n gebel wordt niet gereageerd, hoewel er binnen wel licht brandt. Weer spreek ik iemand aan. Nu hoor ik dat het postkantoor alleen ‘s morgens enkele uren geopend is. Ik loop maar weer in de richting van de telefooncellen. Het is inmiddels behoorlijk gaan plenzen en ik wil wel even schuilen. In m’n agenda staan vier Noord-Ierse adressen. Waarvan één met telefoon. Mijn keus is dus niet zo heel groot. Nu er geen hoop meer is een werkende openbare telefoon aan te treffen in deze gebombardeerde en deprimerende stad besluit ik maar in een public house (café) te gaan telefoneren.




Na een forse klim vind ik een pub, bestel een glas bier, zet m’n bagage achter de bar en ga naar boven om op te bellen. Geen geluk. Wat nu te doen? Meer telefoonnummers heb ik niet. Ik verlaat de drankgelegenheid en daal de heuvel weer af.
Het is nog niet zo laat in de middag maar het begint al behoorlijk donker te worden. Van mijn aanvankelijk optimisme is op dit moment niet veel meer over. De reis heeft me nogal vermoeid en de omstandigheden die ik aantref zijn ook niet bevorderlijk voor een opgeruimd gemoed. Dan maar een taxi nemen, gaat het door me heen. Die is gauw gevonden. Het eerste adres maar proberen en als er niemand thuis is zie ik wel verder.
Als ik de chauffeur het adres opgeef (in de republikeinse wijk Greggan) fronst hij even de wenkbrauwen, maar hij laat me toch instappen. Binnen enkele minuten arriveren we op het bewuste adres. De chauffeur heeft me inmiddels verteld dat hij aan de andere kant van de blauwe brug woont. Dat had ik al gehoord aan zijn spreken en gelezen van zijn gezicht.
_____________

Eenmaal binnen maak ik na lange tijd opnieuw kennis met de traditionele Ierse gastvrijheid. Ik word aan iedereen voorgesteld. Céad Mile Fáilte, Honderdduizend Maal Welkom. Thee en een warm maal (het is inmiddels etenstijd geworden).
Ik ben gekomen om vragen te stellen over het leven hier, maar ook zonder vragen vertelt iedereen.
“Gedurende de hongerstaking van de gevangenen in Long Kesh waren we iedere dag druk bezig. We demonstreerden, in het begin met een paar vrouwen, later met tienduizenden, We reisden half Europa af om te vertellen van onze problemen hier. We spraken met iedereen die naar ons luisteren wilde. Nu de hongerstaking voorbij is merken we pas hoe moe we zijn. Er is geen actie meer. De spanning is weg. Er is hevige teleurstelling bij iedereen over de resultaten van de hongerstaking. De concessies die de Engelsen deden aan de gevangenen waren minimaal. Ze kunnen ieder moment naar believen worden teruggedraaid. Het is verschrikkelijk.”
Ik hoor dat veel mensen valium slikken. Kinderen, hoor ik, blijven heel laat op en krijgen slaapmiddelen. Uit halve-liter- flessen. Het huis waar ik ben is er één uit een troosteloze lange rij. De bewoners, zoals in alle woningen die ik nog zal bezoeken, geschaard rond de kleurentelevisie. Op het scherm herkenbare beelden van DALLAS, STRUMPET CITY, de onontkoombare quizzen, veel reclame voor Engelse en Amerikaanse producten. En gecensureerd nieuws.


KAMER

Alles in de kamer vertelt een verhaal. Aan de muur een vijftig jaar oude, ingekleurde foto. Ik zie een paar mannen op een schip. Het eerste schip dat de Ierse driekleur voerde in de haven van Belfast. Voor het raam een prachtige met Keltische motieven versierde houten harp. Gemaakt in het concentratiekamp Long Kesh. Op de vensterbank twee voorwerpen op een metalen standaard. Het blijken een rubber kogel en een plastic kogel te zijn, die in deze buurt met duizenden op de bewoners, jong en oud, worden afgeschoten.
Aan de muur hangen ingelijste met nationalistische en socialistische symbolen versierde zakdoeken. De motieven op de zakdoeken verschillen niet veel van elkaar. Ik zie: ‘In dierbare herinnering aan Ierlands doden’, een jaartal, een Keltische kruis, een Ierse driekleur (oranje-wit-groen), een Starry Plough vlag (blauw met sterren). Made in Long Kesh.
De moeder vertelt over haar kinderen. De jongens zijn werkloos. Ook nooit kans op werk gehad. Vrouwen zijn altijd kostwinner geweest hier. Werkten in de textielindustrie. Die ligt nu ook op z’n gat. Dezelfde dag bezetten vrouwen de plaatselijke overhemdenfabriek. Sluiting is onherroepelijk. Grote wanhoop. Meer nieuws van het arbeidsfront: de sigarettenfabriek zet 600 mensen op straat (Gallagher, Belfast). Depressie alom.
Als ik naar buiten kijk zie ik dat het nog steeds regent. Een beeld dat ik nog vele malen zal zien. De familie begint weer over de H-blocks te vertellen. En: “Wat moet er van onze kinderen terecht komen in deze buurt ? Kijk nou ‘s naar m’n oudste dochter. Gaat nooit de deur uit. Drinkt niet, dus komt nooit in pubs. Heeft nooit iets anders gezien dan rellen, Britse soldaten in de straten. Een broer in Long Kesh, een andere broer dood. Haar enige liefhebberij is het lezen van boeken over de Ierse geschiedenis. Een gloeiende haat tegen alles wat Brits is. Heeft angst voor de andere kant van de blauwe brug. Ze droomt van een verenigd Ierland.”
_____________

En de Ierse taal, vraag ik, hoe zit het daarmee?
Ik hoor dat de ouderen niet veel kennis van de taal hebben, maar dat de populariteit ervan onder de jongeren snel groeit. Een belangrijke vorm van verzet tegen Britse overheersing.
De oudste dochter vraagt me mee te komen naar haar kamer. Het ziet er daarbinnen uit zoals ik me een Republikeins museum had voorgesteld. Tientallen fotoalbums gevuld met foto’s van rellen in de buurt, van ruwe arrestaties door Britten of politie, van begrafenissen, demonstrerende vrouwen en stenengooiende kinderen. Verder heeft ze foto’s van slachtoffers van beschietingen met rubber en plastic kogels.
 

Ook laat ze me honderden rouwkaarten zien, tientallen beschilderde zakdoeken uitLong Kesh, afbeeldingen van Che Guevara, gedichten van de Ierse revolutionair en dichter P.H. Pearse, teksten van James Connolly. In de boekenkasten van deze 18-jarige jonge vrouw vele titels die me bekend voorkomen.
Als herinnering aan m’n bezoek geeft ze me een plastic kogel cadeau en een in Long Kesh beschilderde zakdoek. Ik kijk gek op van het gewicht van de kogel (135 gram) en van de grootte (10 cm lang, 3,5 cm doorsnee). Ik hoor dat het niet makkelijk is om aan plastic kogels te komen omdat soldaten en politie de instructie hebben te proberen de door hen afgeschoten kogels weer op te halen voor volgend gebruik. In een publicatie over rubber en plastic kogels lees ik later dat een dergelijk projectiel op straat verhandeld wordt voor £ 1.
_____________

OF IK AAN DE MENSEN IN NEDERLAND DE MEEGEKREGEN PLASTIC KOGEL WIL LATEN ZIEN
Men is teleurgesteld dat op het vasteland van Europa zo weinig doordringt van wat hier gebeurt. “Op de televisie en in de kranten spreekt men steeds over de oorlog die hier gaande is. Maar zijn er dan oorlogen zonder krijgsgevangenen? Je hebt toch wel gehoord van Francis Hughes? Die was van Derry. Hij stierf op 25-jarige leeftijd na een hongerstaking van 59 dagen. Van 15 maart tot 12 mei nam hij geen voedsel tot zich uit protest tegen de omstandigheden waaronder hij gevangen zat. Jaren gold hij als de meest gezochte persoon in Noord-Ierland. Dat was een SOLDAAT. Hij werd gevangen genomen na een schietpartij met soldaten van het Britse SAS~regiment.* Die hadden door hun nachtkijkers twee mannen gezien die ze eerst voor UDR** aanzagen. Toen de mannen werden aangeroepen door de SAS volgde een schietpartij die één van de Engelsen het leven kostte. Francis Hughes werd gewond gevangen genomen. Hij droeg het uniform van de I.R.A*** Maar dacht je dat hij als krijgsgevangene werd behandeld?  Volgens de Britten was hij een ordinair misdadiger.”
_____________

Als ik vertel dat ik een filmcamera bij me heb regent het waarschuwingen. Leger en politie zijn bang om gefotografeerd te worden. Ik hoor hoe Britse soldaten regelmatig camera’s en cassetterecorders afpakken. “Kom maar een klacht indienen bij de kazerne.” Men kijkt wel uit.
Die avond slaap ik bij buren, een paar huizen verder. Ook hier weer een harp voor het raam en zakdoeken uit Long Kesh aan de muur. We luisteren wat naar de radio, politieberichten.

------------
*    Special Air Services meestal in burger opererende geheime brigade van het Britse Leger.
**    Ulster Defenee Regiment Noord-Ierse, voor 97% uit protestanten bestaande troepen onder Brits bevel.
* * * Irish Republican Army.


Er is net weer een Britse soldaat neergeschoten door de P.I.R.A.* Gelijk zien we de eerste legerhelicopter boven Greggan verschijnen. Vanuit het raam zie ik landrovers vol soldaten en politie voorbij rijden. Een voorproefje van wat hier als een normale toestand beschouwd wordt.


BRANDYWELL

De volgende dag maak ik een wandeling. Een buurtbewoner is m’n gids. Het valt me nu pas op dat alle lantarenpalen ‘versierd’ zijn met een zwarte vlag. Van plastic. Nog een herinnering aan de dagen van de hongerstaking.
Uit alle schoorstenen kringelt zwarte rook traag omhoog. Men stookt vetkolen of turf. Op de muren overal de namen van de overleden hongerstakers. De woorden: BRITS OUT, DIT IS IRA LAND, SMASH H-BLOCKS, BOOMTOWN RATS O.K., NO DEALERS HERE. Ik laat de camera zijn werk doen. We passeren de eerste muurvullende schilderingen. Wat me meteen opvalt is dat hier weinig spuitbussen gebruikt worden. Op de muren vlaggen, harpen, vogels, portretten van hongerstakers, Keltische kruisen, gedichten. Dit alles in heldere kleuren.
_____________

We dalen nu af naar de wijk Brandywell. Veel kleine, l9de-eeuwse arbeidershuizen, de meeste uitbundig versierd met anti-Britse leuzen. Ik passeer een muur waarop ik lees: THE LAST SALUTE. Prachtig geschilderde I.R.A. -soldaten lossen saluutschoten over een geschilderde doodkist. Voor de gevallen kameraden. De muren spreken zoals altijd een duidelijke taal: een onvrij Ierland zal nooit vrede kennen.
Ik kijk m’n ogen uit. Hier is zeker meer aan de hand dan de doorsnee Nederlandse TV-kijker kan bevroeden. Voor me ligt een armoedige hoogbouw-flat. Op het dak een betonnen, in camouflage-patronen beschilderde, bunker. Zwart-grijs-bruin. Observatiepost met schietgaten, sterke verrekijkers en elektronische apparatuur waarmee op grote afstand geluiden kunnen worden waargenomen (en dus ook gesprekken kunnen worden afgeluisterd). Vanuit deze hoge uitkijkpost worden de flatbewoners en hun onmiddellijke omgeving in de gaten gehouden. Verdachte bewegingen of personen worden doorgegeven naar militairen die zich in de nabijheid op de begane grond bevinden. Naast het flatgebouw een monument voor de 13 onschuldigen die op ‘Bloody Sunday’ door Britse paracommando’s in koelen bloede werden vermoord. De bevelvoerend officier heeft daar nog een hoge onderscheiding aan overgehouden: wegens ‘moedig gedrag’ kreeg hij een M.B.E. **

-----------------
*   Provisional I. R.A. de tegenwoordige organisatie voor gewapende strijd tegen de Britse bezetting van Noord-Ierland.
**   Member British Empire een hoge Engelse onderscheiding.




Even verderop valt m’n oog op een stuk muur waarop de tekst: YOU ARE NOW ENTERING FREE DERRY.
De eens zo nauwe straatjes van Bogside hebben plaats gemaakt voor grote open vlaktes, gedeeltelijk gevuld met troosteloze en armoedige nieuwbouw. Rondkijkend zie ik nu overal om me heen militaire observatieposten. Overal metalen netten, afrasteringen van golfplaat, prikkeldraad met de grootste maat stekels, metaalgaas, allerlei antennes, schietgaten.
Op straat heb ik nog geen militairen gezien. En angst om te filmen heb ik in het geheel niet. De pas enige jaren oude nieuwbouw ziet er al verschrikkelijk vervallen uit. Tientallen gebroken ruiten. Houten schotten voor de ramen. Een gescheurd gordijn wappert in de natte wind. Voor sommige ramen hangen posters. De beeltenis van het zwijn Thatcher. WANTED FOR MURDER, lees ik,
_____________

Wat een afbraak. Plassen, modder, gebroken flessen, opgebroken straten, gebroken leistenen dakpannen, dichtgemetselde huizen. Is het mogelijk dat op deze plaats nog mensen wonen? Ik kijk naar de schoorstenen. Uit sommige komt rook. Ik denk aan de beluik-woningen in het oude Gent, tegenwoordig bewoond door Turkse arbeiders. Die armzalige huizen lijken nog kleine paleizen bij wat ik hier zie.
Ook hier portretten van Margareth Thatcher voor de ramen: WANTED FOR MURDER. Ik zie een raam waarop aan de binnenkant is geschilderd: “I’m a supporter of the Provisional I,R.A.” We gaan het huis binnen. Het bekende recept. Eerst ‘n kop thee. Praten. De vrouw die het huis bewoont is ongeveer 55 jaar, Ze heeft er geen bezwaar tegen dat ik de meegebrachte cassetterecorder aanzet als ze begint te vertellen. Over de Engelsen. Over onderdrukking en verzet.
“Heb je gelezen wat er op m’n raam geschilderd staat ? Ik steun de I.R.A. En daar wens ik geen geheim van te maken. Ik kom voor m’n mening uit. Daarin wil ik vrij zijn. Britse soldaten in de straat of niet. Die kwamen in het begin vragen en eisen dat ik dat opschrift weghaalde. Dat deed ik niet. De soldaten gooiden dan mijn ruit in. Of anders haalden ze zelf het opschrift weg. Daarom staat het nu aan de binnenkant.”
Aan de muur hangt een portret van haar door de Britten geëxecuteerde man. In Long Kesh getekend. Verder veel zakdoeken uit Long Kesh. Zij is zeer militant, zeer republikeins en voor de duivel niet bang. “Waarom zou ik,” zegt ze, “Mijn man was in ‘The Movement’. In 1979 werd hij doodgeschoten. De Britten hadden hun intrek genomen in een onbewoonde woning in de buurt. Van daaruit luisterden ze de omgeving af. Het waren soldaten van de SAS.  Op een dag, toen m’n man de lege woning hiernaast binnenging werd hij daar opgewacht door zes zwaarbewapende soldaten. In burgerkleding. Spijkerpakken en zo.

Meteen toen hij binnenkwam werd m’n man door 14 kogels doorzeefd. Hij had geen kans. Ze hielden hem niet aan, ondervroegen hem niet. Nee. Ze schoten hem pardoes dood. Terwijl hij ongewapend was.”
Later op de dag lees ik alle kopieën van documenten die zij in haar bezit heeft. Ik lees de verklaringen van de soldaten. Hoe ze zich omkleedden en de “onbekende” doodschoten, omdat ze “in het donker niet konden zien of hij gewapend was of niet”.
_____________

In de keuken. Een huisgenoot komt binnen. Pas ontslagen uit H-block. Aan onze voeten speelt een tweejarig jongetje oorlog. Hij heeft plastic soldaatjes. In zijn spel wint de I.R.A. De Britten verliezen. “IK BEN EEN PROVISIONAL,” yellt het jongetje, een veel te grote zwarte baret op het hoofd. De aanwezigen knikken hem bemoedigend toe. De haat tegen de Britse overheersing is hier grenzeloos. “We hebben niets te verliezen,” hoor ik vele malen. “British bastards,” zegt het kleine kind.
“Ik verwacht spoedig een burgeroorlog,” zegt de vrouw. “Maar m’n man krijg ik nooit terug. Bloody murderers zijn het. Weet je, ze komen nog regelmatig huiszoeking doen. Ik zeg dan steeds maar: jullie hebben m’n man al doodgeschoten. Dan lachen ze en halen m’n hele huis overhoop. Soms heb ik hier Britse soldaten in huis van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat. Ik heb wel ‘s meegemaakt dat ze ‘s morgens om half vier al voor de deur stonden om huiszoeking te doen. En dan nog om thee vragen ook. Eens zullen ze spijt krijgen van wat ze ons gewone mensen allemaal aandoen.” Als we weer buiten staan is het donker geworden. Nog steeds valt de regen met bakken uit de hemel.
Stil maken we de kim naar Greggan.


ALLEEN OP PAD

Ik heb inmiddels m’n intrek genomen bij een andere familie. Veel maakt het niet uit. Ook hier spreken de jongeren Iers. In alle gezinnen waar ik tot nu toe geweest ben wordt veel gelezen. Ierse geschiedenis, de Engelse kranten, An Phoblacht* en The Starry Plough**. Ook hoor ik veel liederen waarin de Engelsen bespot worden. Als ik meega om boodschappen te doen hoor ik dat m’n gezelschap en de winkelier Iers met elkaar spreken. Terugkerende onderwerpen van gesprek zijn het gebruik van plastic- en rubber kogels en de eindeloze, steeds weer herhaalde, huiszoekingen.

---------------
*    ‘De Republiek’ een Republikeins blad.
**    Blad van de I.R.S.P. Ierse Republikeinse Socialistische Partij.

Ik ga alleen op pad. Ik begin het republikeinse Derry nu al aardig te kennen. Ik film door Britten beschoten huizen. Ook hier zijn de winkels door veel versterkingen en traliegaas bijna aan het gezicht onttrokken. En ook hier weer de mooiste muurschilderingen. Elke lantarenpaal is in de driekleur geschilderd. Voor de drapeaufiel (vlaggenliefbebber) een lust voor het oog. Ook weer veel zwart plastic. Rouwvlaggen.
De wijk Brandywell ziet er te gek uit. De eerste keer had ik maar een klein deel van de wijk gezien, maar wat ik nu aantref slaat alles. Grote houten borden met daarop de namen van de hongerstakers. Op de daken en muren in manshoge letters: SMASH H-BLOC KS. Hier zijn niet alleen alle lantarenpalen in oranje-wit-groen geschilderd maar hangen er ook echte Ierse vlaggen aan. Voor het eerst tref ik ook leuzen in de Ierse taal aan, geschreven in Ierse letters.
Waar ik ook loop, overal kijk ik tegen teksten aan als: DIT IS I.R.A. LAND. Een muurschildering van een geknielde I.R.A.soldaat die zijn geweer richt op een denkbeeldige Brit is voorzien van het bijschrift: RAAK. De schildering is zo gemaakt dat de loop van het geweer een stukje de hoek omgaat. Sommige mensen hebben nog een goed gevoel voor humor, denk ik.
Ik ben nu zo druk met filmen dat ik niet gemerkt heb dat er een landrover gestopt is achter me. Ik zit op de grond, bezig met het laden van m’n camera. Als ik me omdraai zie ik de auto, waarvan het voorportier openstaat. Ik stop de belichte film in m’n tas. “Kom hier,” schreeuwt een politieman. Langzaam loop ik in de richting van de landrover. Om wat tijd te winnen en niet al te verrast over te komen, wens ik de zes inzittenden een goede middag. “Papieren.” Ik overhandig m’n paspoort. Een beetje overbodig wordt me gevraagd wat ik hier aan het filmen ben. Ik vertel de mannen naar waarheid dat mijn interesse uitgaat naar muurschilderingen en architectuur. “Weet je wel waar je hier bent? ” begint één, van de mannen. Een gekke vraag. Ik zeg dat ik in Londonderry (de Engelse naam voor Derry) ben. Hoe lang ben ik hier al? En waar verblijf ik? Als ik nu de waarheid vertel staan ze misschien straks bij die mensen voor de deur. Snel combineer ik een verzonnen naam en een bestaande straat. Ze zijn tevreden. Praten nog wat tegen me aan over ‘terroristen’. En zeggen niet te begrijpen wat ik nou zo mooi vind aan deze plaats. Waarom ga ik niet naar de bergen en meren om te filmen? Ik ben eerlijk gezegd dolblij als ik hoor dat ik verder kan gaan. De politiemannen, zwaar bewapende leden van de Royal Ulster Constabulary (RUC), geven me nog wat pamfletten. Kleur: rood & zwart. Tekst: WATCH OUT, THERE IS A TERRORIST ABOUT. BEL 999. ANONIMITEIT GEGARANDEERD. Op het postertje een gebukt rennende figuur, muts op het hoofd, pistool of revolver in de hand. Eerlijk gezegd ben ik al veel van dergelijke terroristen tegengekomen de laatste dagen. Maar dan in staatsdienst en met een zwarte pet op.

“Wil je deze posters aan je kennissen geven?” Ik beloof dat en de politie gaat verder. Ik voel me weer prima. Het gevaar is weer even geweken. Er komen wat buurtbewoners op me af. Ze willen weten wat de politie van me moest. Ik laat ze ook de posters zien die ik gekregen heb. Ze moeten er smakelijk om lachen. Men heeft hier zo z’n eigen idee over terroristen. Ik krijg wat tips waar nog mooiere muurschilderingen te vinden zijn.
_____________

Ik wandel nu weer bergopwaarts naar Greggan. Rechts van me ligt de textielfabriek die over enkele dagen voorgoed gesloten zal zijn. Er hangen spandoeken aan de fabriekspoort. Het ziet er nu al verlaten uit, maar als ik de spandoeken film komen er een paar meisjes op me af. Ze willen ook wel gefilmd worden. Van hen hoor ik dat er later op de dag een demonstratie in de stad zal plaatsvinden. Ik loop verder. Links van me een beschilderde bakstenen muur. Aan het eind daarvan een open vlakte, afgezet met hekwerk en NATO-prikkeldraad, in het midden een grote betonnen plaat. Overblijfselen van een Britse observatiepost. De militairen verplaatsen hun observatieposten dikwijls en dus zie ik later nog veel van dergelijke concentraties beton en prikkeldraad. Misschien hopen ze nog eens terug te komen. Of misschien is het opruimen van betonnen funderingen te duur.
Met deze gedachten kom ik thuis. Iedereen zit om de televisie. Ds. Paisley met zijn grote bek. Weer eens dreigende taal. Zijn interpretatie van het evangelie. Deze demagoog doet weinig om zijn liefde voor het fascisme te verhullen. Een mediabewuste man, waarvan me o.a. opviel dat hij bij ieder televisieoptreden een ander hoofddeksel, een ander kostuum en andere schoenen droeg. Hij zwaait op dezelfde manier met zijn armen als wijlen Adolf Schicklgrüber, die wereldberoemd werd o.a. met zijn Goebbels-interpretaties. In ieder geval is Paisley een vuilspuiter. Dit moet al de tiende keer zijn dat ik hem op de TV zie sinds ik hier ben. In elke nieuwsuitzending is hij present, dan zie je hem weer in een actualiteitenrubriek dezelfde avond. En in de krant ‘s morgens en ‘s avonds. Hiervan kunnen de heren Wiegel en van Agt nog wat leren. Ik word er kotsmisselijk van. Ik zie hem na de moord op de fascistische dominee Bradford (die voor de TV verklaarde dat katholieken verdelgd moeten worden, desnoods met napalm gebombardeerd ). Dan weer naar aanleiding van besprekingen tussen Londen en Dublin. Of hij showt met zijn ‘derde macht’: de katholieken kunnen op hun TV-scherm zien hoe in een ander gedeelte van de stad protestanten zich op straat verzamelen en paraderen in hun militaire-dump uitrusting. Soms openlijk gewapend. In ieder geval met knuppels. Allemaal gemaskerd. Een sinister spel. Dit soort bijeenkomsten volgen op een oproep van Paisley via de TV. In ieder geval zijn de mediabazen hem goed gezind, dat is duidelijk.


STILTE


Later op de avond trekken we de stad in. In de bovenzaal van een republikeinse pub wordt een quiz gehouden. Ik wil ook wel ‘s weten hoe zoiets toegaat. En besluit mee te doen. Er is ook een ver'Iers'te Engelsman, gespecialiseerd in recente Ierse geschiedenis. Plotseling voel ik me sterk. Ik daag hem uit op z'n specialiteit. Hij neemt de uitnodiging vriendelijk en, als hij hoort dat ik uit Nederland kom, verrast aan. We kiezen allebei mensen voor onze groep. Ik beantwoord vijf van de vijfentwintig vragen en sla daarmee geen slecht figuur. De Engelsman staat gek te kijken. Na de quiz drinken we een glas bier en maken kennis met elkaar. Ik ontmoet ook nog een Deen die nauwelijks Engels spreekt, maar zich best amuseert.
_____________

In een hoek zitten twee langharigen met elkaar te praten. Net ontslagen uit de H-blokken van Long Kesh, hoor ik. Ik maak kennis met de langste en bleekste van de twee. Een broer van de overleden hongerstaker Patsy O’Hara. Geboren in Derry. Dekenman*. Spreekt vloeiend Iers. In de gevangenis geleerd. Heeft van zijn langdurig verblijf in de gevangenis een tic overgehouden. Vertelt over het slechte eten, veel slaag, kou en verveling. In de twintig minuten dat ik met hem spreek toont hij zich een militant socialist en zet hij me de doelstellingen van de IRSP, waartoe hij behoort, uiteen.
_____________

Het is nu stil geworden. Er zal worden gezongen. Lang voordat de quiz begon zaten jonge vrouwen al in een hoekje zangoefeningen te doen. Nu zal er serieus gezongen worden. Een song over de dekenmannen, over de hongerstakers. Liederen over helden van toen en nu. De zangeres, die zonder begeleiding zingt, krijgt een warm applaus. Op aller verzoek zingt ze door. Dan krijgen anderen hun kans. Iedereen zingt met een echtheid en overgave die ik nog niet vaak ben tegengekomen.
_____________

Er komt een jongeman bij me zitten, Zegt dat hij 19 jaar is. Getrouwd. Wel een vrouw en een kind maar geen geld. Werkloos. Nooit gewerkt. Vrouw werkt in een fabriek waar autostoelen bekleed worden. Hij nodigt me uit een kop thee te gaan drinken bij hem thuis.
Nadat ik van alle bekenden afscheid heb genomen loop ik mee naar Christie’s huis. Onderweg vraagt hij of ik misschien bij hem wil overnachten, kunnen we nog wat praten ook. Ik stem toe.
Het praten bewaren we voor de volgende dag. Een half uur nadat ik in zijn huis ben aangekomen lig ik op de driezitsbank, slaapzak over me heen. Ik denk nog wat over de dingen van die dag en val dan in slaap.

----------------------
*    ‘Dekenmannen’ = politieke gevangenen in het H-block van het concentratiekamp Long Kesh, die al jaren lang strijd voeren voor erkenning van hun politieke status.

CHRISTIE’S VERHAAL (I)


De volgende morgen. 9.30 uur. We drinken thee.
Het huis ligt in een grauwe buurt. Niets aantrekkelijks. Zeer somber en down. Regen en rook.
Nadat we een sigaret hebben opgestoken zet ik m’n cassetterecorder op de grond en schakel hem in. En begint Christie te vertellen. Om de werkelijkheid zo weinig mogelijk geweld aan te doen volgt hieronder de letterlijke tekst van het cassetteverhaal:
“Ik ben een zenuwlijder. Mijn handen doen pijn. 19 jaar oud en ik voel me een oude man. Ik heb al van alles meegemaakt. Bijna dagelijks word ik aangehouden door Britse militairen of RUC. Eerst fouilleren, daarna schelden en slaan. Voelen met hun handen in je haar, knijpen in je zak.
Ik was een kleine jongen van acht jaar oud. Mijn vader stierf. De drie dagen dat hij lag opgebaard in ons huis bleven de Britten in ons huis. Op de dag van de begrafenis braken rellen uit in het winkelcentrum. Ik was daar ook. De Britten probeerden me te pakken te krijgen. Ik zag dat een Brit een rubberkogel-geweer op mij richtte. Even later lag ik op de grond. Ik kon me niet meer bewegen. De rubber kogel had m'n enkel gebroken. Ik wist niet wat er met me gebeurde. Ik huilde, schreeuwde het uit van de pijn. Terwijl ik daar zo lag werd er aan m’n armen en benen getrokken. De Britten probeerden me mee te nemen en de buurtbewoners probeerden dat te beletten. Het was een angstige ervaring. Een week nadien werd één van m’n broers gearresteerd. Hij kreeg drie jaar gevangenisstraf voor het kapen van een auto en lidmaatschap van de I.R.A. Die zit nog steeds vast. Hij was drie maanden op vrije voeten toen hij opnieuw werd gearresteerd. In een snack-bar. Kreeg dit keer zes jaar. Trouwde in de gevangenis. Ze hadden geen bewijzen tegen hem en hij had ook niets toegegeven. Ze hadden alleen laboratorium-bewijs. Na drie jaar vastgezeten te hebben als politiek gevangene (in die tijd was er nog een politieke status voor de gevangenen) kwam hij vrij. Negen maanden op vrije voeten. Wordt dan op heterdaad betrapt. Staat terecht voor gewapende overval op een postkantoor en lidmaatschap van de I.R.A. Dat was geloof ik vier jaar geleden. Als alles goed gaat komt hij volgend jaar weer vrij.
Toen m’n vader stierf was een andere broer van me al sinds z’n veertiende jaar op de vlucht. De Britten zochten hem en ze kwamen dikwijls ons huis doorzoeken. Op z’n l6de kwam hij een keer thuis, werd gearresteerd en kreeg drie jaar ‘omdat hij nog zo jong was’
Een andere broer van me werd ook gearresteerd. Ergens in een steeg. Kreeg ook drie jaar.
Nu was het mijn beurt om steeds van huis gehaald te worden. Er waren rellen. We kaapten die auto. Waar die Britten zo plotseling vandaan kwamen weet ik niet, maar ineens waren we omsingeld. We werden uit de auto getrokken. Britten richtten hun geweren op ons. We werden tegen een muur gezet, handen en benen gespreid. Eén voor één werden we geslagen. “Van wie is die auto?” hoor ik vragen. “Welke auto?” zeg ik.
 
Dan krijg ik een paar klappen en steekt een Brit zijn geweer zo ruw tussen m’n benen dat ik de lucht inga. Ik was 14 jaar. Mijn zak moest met 16 steken gehecht worden. Later ben ik nog geopereerd aan m’n testikels. Ik heb klachten ingediend, geprobeerd schadevergoeding te krijgen. Op het proces had ik geen schijn van kans. Een van mijn getuigen was m’n neef, hij was bij dezelfde gelegenheid ook in elkaar geslagen. Maar hij ‘kon niet gehoord worden omdat hij meedeed aan het protest van de dekenmannen in Long Kesh’. Mijn tanden waren losgeslagen. Ik zit thuis met zweren in m’n mond. Ze komen me weer halen. Ik voelde me heel ziek en zeg tegen m’n moeder: zo hoef ik toch niet mee? Maar ze zeiden dat ik gearresteerd werd. Emergency Provisions Act*. Ik werd er van verdacht een terrorist te zijn. Begonnen mij vragen te stellen over wapens, lidmaatschap van de I.R.A., kapingen van auto’s. Probeerden me een verklaring te laten tekenen waarin ik schuld bekende. Beschuldigen me steeds van dingen die ik niet heb gedaan. Ik word een trap opgeschopt, daarna weer afgeduwd. Ik krijg van twee man klappen in m’n gezicht. Ze trekken aan m’n haren. Daarna word ik vrij gelaten. ‘Niet langer verdacht’. Ik dien een aanklacht in over mijn behandeling, maar er gebeurt niets. Twee weken later word ik weer gearresteerd. Dezelfde kwellingen. Weer proberen ze me een verklaring te laten tekenen. Lichamelijk en geestelijk word ik onder druk gezet. Ze proberen me te breken. Dan word ik weer zonder meer vrijgelaten. Ik dien een klacht in en hoor dat mijn klacht niet ontvankelijk wordt verklaard.”
______________

We moeten ook maar ‘s bij zijn zuster gaan kijken, vindt hij . Dan kan ik de kogelgaten in het plafond bekijken. En zien hoe verschrikkelijk de Britten kunnen huishouden.
“Ze schoten van drie meter afstand door de ramen. Het scheelde maar een haar of één van haar kinderen was doodgeschoten. De eerste kogel verpulverde de radio. Het gebeurde vier weken geleden, in oktober. Mijn jongste broer, zestien jaar oud, werd van huis gehaald. Daarna m’n zuster en ik. Allemaal verdacht van terrorisme. Er wordt ons verteld dat er een geweer is gevonden in de kolenbak achter het huis van m’n zuster. We zijn er nooit achter gekomen of dat waar was want we werden na verhoor weer vrijgelaten.

-------------------
*    Een Noord-Ierse noodwet.


 Nadat m’n zuster thuisgekomen is, wordt haar huis omsingeld door Britten. Ze staan vóór, in de straat, en achter in de tuin. Eén van de Britten schiet een paar kogels door de ramen. Dan komen de anderen binnen om huiszoeking te doen. Acht uur lang gaan ze tekeer. Alle tegels worden kapotgeslagen, de onderkant van de driezitsbank moet het ontgelden, de achterkant van het TV-toestel wordt gesloopt, de planken uit de vloer gehaald, kasten kapotgemaakt.    Laten we de cassetterecorder maar even afzetten, dan kunnen we gaan kijken.”
Met eigen ogen zie ik even later de vernielingen die hij beschreven heeft. Men maakt mij attent op de kogelgaten in de gordijnen. Een huis vol souvenirs van een gewelddadig huishouden. Door Britse soldaten, wel te verstaan.  De vrouw is bitter, boos en bang: “Ze zeiden dat ze terug zouden komen”
______________

Op de terugweg naar zijn huis vertelt Christie waarom hij nooit de blauwe brug zal overgaan, weg van deze verschrikkelijke plaats. Toen de politie hem weer ‘s een keer opgepakt had, hadden ze hem meegenomen naar een politieburo in een beruchte protestantse wijk. Daar lieten ze hem los. In een vreemde en vijandige omgeving. Hij werd op straat in elkaar geslagen en zorgde dat hij snel weer in het katholieke getto kwam. Hij vond dat het slechter met hem had kunnen aflopen.

toren


Terug naar Inhoud

km2


Ik besluit m’n bagage achter te laten en op weg te gaan naar Belfast. Neem een bad. Trek schone kleren aan. In m’n tas de camera, tien cassettes en m’n paspoort. Verder een minimale hoeveelheid geld. M’n logeeradressen heb ik uit m’n hoofd geleerd. Je kan immers nooit weten.
Inmiddels is de fascist Bradford begraven. Weer Paisley op de TV. Huilpartijen in de kerk, vechtpartijen van protestanten die James Proir, de Engelse minister voor Noord-Ierland aanvallen, huilpartij bij het open graf, parades van de ‘derde macht’. In de toespraken: “Alle katholieken zijn terroristen.” Herhaald geroep om herinvoering van de doodstraf. En dat terwijl de executies van staatswege gewoon op straat plaatsvinden.
______________

Na een rustige busrit van enkele uren komt de stad Belfast in zicht. Steeds meer Britse versterkingen aan beide zijden van Autoweg No. 1. Rechts van me zie ik een woud van antennes. Radio zend- en ontvangapparatuur. Helikopters scheren laag over de natte heuvels.
Nu rijden we Belfast in. Te gek: de mooie muurschilderingen uit het verleden van de protestantse Willem III (King Billy) en van de Rode Hand van Ulster hebben plaats gemaakt voor leuzen als LAAT BOBBY SANDS MAAR STERVEN, DIT IS UVF* LAND, LONG KESH IS 0.K. en meer hakenkruisen per vierkante kilometer dan waar ook in Europa. Ook de letters NF** zie je overal. Geen opwekkend gezicht.
Het busstation waar de rit eindigt ligt bij het Europa Hotel. Als ik links afsla kom ik in een unionistische (protestantse) wijk en als ik rechts afsla kom ik in de buurt van Falls Road en The Markets (republikeins en katholiek). De nazi-symbolen die ik zojuist bekeken heb vanuit de bus wil ik geen tweede keer gaan zien, dus neem ik een taxi de andere kant op, naar Falls Road en laat me voor het Royal Victoria Hospital afzetten.
Ik loop al meteen tussen de militairen. Doen alsof je ze niet ziet kan niet. Ze zijn overal. Turen regelmatig door hun vizier. Richten op denkbeeldige doelen.
Het verkeer op deze plaats wordt gedomineerd door gepantserde en met stalen netten versterkte landrovers. De zijstraten zijn afgesloten met betonblokken. In de weg regelmatig verhogingen om te voorkomen dat er hard gereden wordt. Weer grote gaten tussen de huizen en winkels. Alle winkels met traliegaas voor de ramen. In dit gedeelte van de stad rijden de ‘zwarte taxi’s’, het openbaar vervoer van nationalistisch Belfast.

----------------------
*    Ulster Volunteer Force = protestantse paramilitaire organisatie.
**  National Front = de Engelse fascistische beweging.





Weer kom ik de mooiste graffiti en muurschilderingen tegen. Een lust voor het oog. Het is hier mooi van armoede en ellende. Eén van Europa’s achterbuurten, waar je weinig van te zien krijgt op de TV. Wat weten we eigenlijk van Belfast? Een enkele keer zie je in het journaal wat stenengooiende jongeren en een uitgebrande autobus.
______________

Via het zwaar versterkte kantoortje van de IRSP ga ik op weg naar Divis Flats. Volledig uitgewoond, bedekt met graffiti, golfplaten, vuil. 3000 bewoners. Veel glas vervangen door hout en board. SMASH H-BLOCKS is de meest voorkomende leus. Volgens een brochure over woonomstandigheden in Belfast huizen er in Divis Flats 24.000 ratten, 8 ratten op iedere bewoner. Op de binnenplaats zie ik muurschilderingen van met Armalites gewapende vrijheidsstrijders. Kinderen spelen hun spel met modder, afval, rioolbuizen. Stoken vuurtjes van autobanden.
Ik loop op de galerij van de vierde verdieping. Ik zie landrovers de hoek om komen en de binnenplaats van de flats oprijden. Soldaten springen naar buiten en nemen posities in. De kinderen zijn verdwenen. Bij het zicht van de landrovers hebben ze zich uit de voeten gemaakt, naar de galerijen. Vandaar af regent het lege melkflessen op de binnenplaats. De Britten schelden. Van de galerijen wordt teruggeschreeuwd. Ik word gewaarschuwd niet te filmen. De flats worden vanuit een hoger gelegen versterking dag en nacht geobserveerd. Ik hoor dat het regelmatig voorkomt dat mensen die over de galerijen lopen vanaf 200 meter beschoten worden met snelvuurgeweren. Een verdachte beweging kan hier fataal zijn.
Ik praat nog wat met de bewoners en verlaat de flats weer. De militairen zijn dan ook al vertrokken.
______________

Afgesproken wordt dat ik op een adres in Turf Lodge zal logeren. Ik ben ondertussen wel aan een hartversterking toe. Het lijkt hier verdomme wel Chili onder Pinochet, Griekenland onder het kolonelsbewind. Of misschien is de toestand hier toch beter te vergelijken met de Nazi-bezetting, gezien de vele hakenkruisen die ik ben tegengekomen. Waren de Engelsen niet de uitvinders van het concentratiekamp? In een drankzaak koop ik een fles wijn voor mezelf en een fles Martini voor m’n gastheer en ga dan op weg. Onvoorstelbaar hoeveel Britse versterkingen en checkpoints er zijn. Op minder dan twee kilometer tel ik zes forten. Metalen netten, zwart en bruin geschilderd beton, verroeste golfplaten, veel prikkeldraad. Ook zijn sporen van de I.R.A.-aanvallen op deze versterkingen te zien: omgekruld staal, verbogen metalen buizen, brandplekken.


CHRISTIE’S VERHAAL (II)


“Het is een rot leven. Hoe lang kan je dit verdragen zonder je te gaan verzetten? Soms word ik in elkaar geslagen door leden van de SAS. Dan dreigen ze me mee te nemen in een achteraf-laantje en me neer te schieten. Vier maanden geleden ben ik weer gearresteerd. Ze komen altijd terug. Je hebt nooit rust. Er komt een einde aan wat je kan verdragen.
Steeds opnieuw word je naar Castlereagh gebracht. Het verhoor- centrum. Verhoren, mishandelingen, intimidaties. Na drie dagen sta je weer op straat. Wachten. Iedere dag van je leven verdacht van terrorisme. In de verhoorkamers van Castlereagh zijn nu televisiecamera’s aangebracht, maar als ze je in elkaar willen slaan doen ze dat wel in de cel. Over de dokters die je daar nu nakijken valt ook nog wel wat te zeggen. Die zijn deel van het systeem. Je herinnert je dat ik vertelde hoe ik bijna ontmand werd door een Brit ? Weet je wat die dokter zei ? “Zijn broek zal wel te strak hebben gezeten.” In dat verrotte systeem is iedereen gedekt. Ze kunnen met je doen wat ze willen. Protestantse rechters, leger, politie, gevangenbewaarders. Wat moet je doen als katholiek? Je kan hier maar één ding verwachten, en dat is dat je uiteindelijk in de gevangenis terechtkomt. De enige zekerheid: een lange straf. Ze proberen alles om je in Long Kesh te krijgen. Ze slaan je tot je iets bekent dat je nooit hebt gedaan en voor je het weet zit je achter tralies. Als je katholiek bent en in Greggan woont weet je wat je te wachten staat. Het zijn allemaal fascisten.
Gisteren werd een UDR-man neergeschoten door de I.R.A. Ze zeggen dat hij onschuldig was, maar iedere UDR-man heeft twee baantjes. Het zijn part-time soldaten die in hun vrije tijd ook nog ‘s katholieken terroriseren.
Bijna alle katholieken hier zijn zonder werk, hebben slechte huizen, geen geld, geen politieke rechten. De protestanten hebben alles voor het zeggen. Kijk bijvoorbeeld maar naar de gewapende groepen aan de kant van de protestanten: RUC, Britse troepen, UDR, UDA*, UVF en UFF**. Als één van hen wordt beschoten door de I.R.A. of de I.N.L.A.*** valt het leger onze wijken binnen. Maar als een katholiek wordt doodgeschoten, wordt de schuldige nooit vervolgd. Neem nou die jongen in Belfast, die een leus op de muur schilderde. Werd doodgeschoten. Met de verfkwast nog in zijn hand. Geen vervolging.”

----------------------
*    Ulster Defenee Association
**    Ulster Freedom Fighters
*** Irish National Liberation Army = de gewapende arm van de I.R.S.P
.

TURF LODGE

In Turf Lodge word ik gastvrij ontvangen. Hier zal ik prachtige opnames kunnen maken, wordt me verzekerd. De mensen in Derry gaven hoog op van de muurschilderingen in Belfast, en terecht. Overal dezelfde graffiti, overal dezelfde verhalen.
In het huis waar ik nu ben hoor ik een gruwelijk verhaal. Het speelt zich af in oktober 1980. De vrouw vertelt:
“Die nacht hoorde ik een hoop lawaai, auto’s in de straat, mannen met bijlen slaan onze voordeur in. Het is half vier in de ochtend. Ze komen onze trap op. Ze zijn gewapend met revolvers en geweren. Voor ik me realiseer wat dit allemaal te betekenen heeft staan ze in de slaapkamer. Mijn man ligt naast me in bed en slaapt nog. Hij zal nooit meer wakker worden. De indringers schieten hem in zijn bed dood. Gaan dan naar de kinderkamer. Daar liggen onze drie kinderen te slapen, een baby van een paar maanden en twee meisjes van twee en zeven jaar. Ook slaapt daar een vriend van ons. Die schieten ze ook dood.
Inmiddels ben ik m’n bed uitgekomen en probeer één van de mannen aan zijn jas vast te houden. Ik bijt, sla, krabbel met alle kracht die in me is, maar ben natuurlijk geen partij. Als de mannen onder aan de trap zijn, draait één van hen zich om en lost nog een schot. Ik krijg de kogel in m’n mond. Al m’n tanden kwijt, een stuk van m’n tong weg. De kogel gaat via m’n mond door m’n nek en blijft in m’n lichaam steken. Bloedend als een rund, maar nog steeds bij bewustzijn ga ik de straat op. De buren zijn inmiddels ook wakker geworden. De gemaskerde mannen zijn dan allang weg. Niemand heeft ze opgemerkt. Als ik naar het ziekenhuis word gebracht houden de Britten de ambulance nog een half uur vast voor ze ons doorlaten. Ik word onmiddellijk geopereerd. Wonder boven wonder overleef ik de aanslag. De artsen gaven geen cent meer voor m’n leven. Na drie maanden mag ik het ziekenhuis verlaten. Ik heb opnieuw moeten leren praten.
Mijn man was politiek actief in de burgerrechtbeweging. Studeerde aan de universiteit. Was protestant maar toch actief in de campagne tegen de H-blocks. Wie hem doodgeschoten heeft weet ik nog steeds niet. Het kunnen Britten geweest zijn. SAS. Of UDA. Of UVF . Ze lieten geen kaartje achter.
()
Ik ben zelf geen lid van een politieke partij. Maar hoewel ik protestant ben woon ik in een katholiek wijk en ben ik republikein en actief feministe. Je weet niet wat dat in deze stad betekent. Als ik deze buurt verlaat doe ik m’n oorbellen met symbolen van de vrouwenbeweging (spiegel en vuist) uit, het kettinkje met vrouwenteken dat aan m’n tas hangt doe ik dan in m’n tas. Bang ben ik niet, maar uitkijken moet je hier wel.”
.
 
Onder de indruk van de verhalen die ik gehoord heb ga ik slapen. Oude recept: op de driezitsbank, onder een slaapzak. Ik probeer me voor te stellen hoe het moet zijn om hier te leven. Wat betekent het werkelijk, iedere dag van je leven door te brengen onder militaire bezetting ? Met deze gedachten val ik in slaap.
_____________

De volgende dag om negen uur word ik wakker. Als ik de gordijnen opendoe zie ik dat het weer regent. Op de top van de berg ligt wat sneeuw. Flarden mist. In de straat lopen en zitten soldaten. Een legerhelikopter cirkelt boven de huizen.
Na een half uur zijn de soldaten verdwenen en keert de rust weer. Later verneem ik dat de soldaten en politie iedere dag in de straat zijn. Ik zal er nog genoeg mee te maken krijgen, maar dat weet ik dan nog niet.
De kinderen worden om een boodschap gestuurd. Kijken gelijk of er nog Britten in de buurt zijn. Pas als de kinderen vertellen dat de kust veilig is verlaten we het huis.
Even een beschrijving van de omgeving: doodlopende straat, nieuwbouw van acht jaar geleden, recht tegenover ons een bunkerachtig gebouw: de winkels, de bovenverdiepingen met betonblokken dichtgemetseld, de deuren met dik staal bepantserd. De muren zijn versierd met schilderingen: SS RUC OUT, DIT IS INLA LAND, REMEMBER PATSY O’HARA, REMEMBER MICHAEL DEVINE, BRITS OUT, TURF LODGE STEUNT DE HONGERSTAKERS, BOBBY SANDS FOR PRESIDENT.
Op een andere muur zie ik rode sterren en prachtig geschilderde hamers en sikkels. Ik zie ook een enkele omcirkelde A. De revolutionair kan gedood worden, de revolutie niet. Het is allemaal duidelijk genoeg. De strijd die hier gestreden wordt gaat niet in de eerste plaats om de I.R.A. of de I.N.L.A. , maar tegen de STAAT. De muren spreken wat dat betreft boekdelen.
Ik bezoek weer blokken flats. Militaire posten tegenover de huizen. Roestige golfplaat-afrasteringen. Huizen veelal dichtgespijkerd. Afval, gebroken glas, niet- of slechtwerkende riolering. Een groepje punks, hier wel zeer op hun plaats, passeert me. Ik loop door langs de huizen. De mooiste muurschilderingen die ik tot nu toe heb gezien. In frisse kleuren. Een hongerstaker, de Ierse drie- kleur rond het onderlichaam gedrapeerd, op de achtergrond een man en een vrouw, de tekst: HIJ HONGERT VOOR RECHT. Verderop een I.R.A.-strijder. Wandvullende gedichten. Geen enkele gevel is hier onbewerkt. Prachtig. De stemming is hier zeer revolutionair. Geen wonder dat de Britten reageren met zoveel agressie. Ze zijn boos op de muren en koelen hun woede op de mensen die erachter wonen.


In de huizen die ik bezoek opnieuw gesneden en geschilderde portretten van Che Guevara. Het zijn niet alleen republikeinse leuzen die hier te zien zijn. Ook solidariteit met het volk van El Salvador wordt op de muren beleden. Midden-Amerika is hier niet zó ver weg: de achterstelling van de Ieren manifesteert zich onder meer in het analfabetisme, sommige mensen die ik ontmoet kunnen lezen noch schrijven. Soms zie ik ook een tekst uit het rode boekje van Mao. De Britten moeten zich hier voelen als Ian Smith in het laatste jaar voor de machtsovername door Robert Mugabe. Wat de Ieren hier aan cultuur tonen staat oneindig ver boven de Engelse cultuur van rubberkogels en interneringskampen. Godverdomme, aan de ene kant duidelijk de STAAT en z’n vazallen: geheime politie, politieke politie, militairen van allerlei soort, protestantse para-militaire organisaties; aan de andere kant krotten, armoede, discriminatie . In dit gedeelte van de stad is je aanwezigheid al een misdrijf.
Onwillekeurig moet ik aan Derry denken. Waar ik kon filmen wat ik mooi vond. Hier gaat het een beetje anders. Steeds is er iemand bij me om te kijken of er geen militairen of landrovers in de buurt zijn. Dat betekent: even filmen, dan de camera weer in de tas en doorlopen.

Afdalend naar de Falls Road moeten we een paar forten en checkpoints passeren. Omdat we het niet zien zitten om op straat aangehouden te worden voor ondervraging nemen we een taxi. Zo ontwijken we de controles en komen we op de plaats van bestemming. Maar het filmen kan ik hier wel vergeten. Er zijn hier zoveel militairen op de been en we kijken zoveel keren in de loop van een geweer dat er niets anders opzit dan maar door te lopen. Keep moving.
Ook hier weer prachtige muurschilderingen, maar er is veel door de Britse vandalen in uniform vernield. Die gooien verfbommen om de schilderijen onleesbaar te maken. Tijdens de hongerstakingen werden de muurschilderingen gevernist en werden vernielingen steeds hersteld, maar nu de spanning van de hongerstakingen voorbij is worden steeds meer schilderingen het slachtoffer van de Britse agressie. Ik hoor dat de schilderingen gemaakt zijn door jeugdige buurtbewoners van 12 tot 17 jaar.

Posters met het opschrift:
GEZOCHT WEGENS MOORD OP IERSE POLITIEKE GEVANGENEN: MARGARETH THATCHER.
ENGELSEN GA NAAR HUIS
BOBBY SANDS, FRANCIS HUGHES, RAYMOND McCREESH, PATSY O’HARA, MARTIN HURSON, JOE McDONNELL, KEVIN LYNCH, KIERAN DOHERTY, THOMAS McELWEE, MICHAEL DEVINE.
RUST IN VREDE.



LEVEN ONDER STRESS

We lopen nog steeds over de Falls Road. Passeren kantoren van verschillende politieke organisaties. Zonder uitzondering zijn het fortificaties. Veel sloten op de deuren en veel grendels. Stalen balken. Rotsblokken op het trottoir.
Het gaat hier om legale organisaties maar de Britse intimidatie- politiek maakt het functioneren als politieke partij er niet gemakkelijker op. Mijn gezelschap vertelt dat er net vandaag een kandidaat-gemeenteraadslid van zijn bed is gelicht en is ingesloten in Castlereagh, het verhoorcentrum. Zal daar drie dagen door de politieke politie op de grill worden gelegd. Het is minder dan twee weken voor de verkiezingen. De man is populair en de algemene verwachting was dat hij gekozen zal worden. Zijn arrestatie is een streep door de rekening. Zijn verkiezingscampagne ruw onderbroken.
Ik begrijp dat iedereen die zich in dit gedeelte van de stad met politiek bezighoudt een potentiële gevangene is. Vrijheid van vergadering, vrijheid van drukpers en vrijheid van meningsuiting zijn in deze achterhoek van de E.E.G. een farce. Sectie 11 van de ‘Prevention of Terrorism Act’ geeft de RUC het recht mensen zonder meer drie dagen vast te houden. Soms zelfs zeven dagen. Zonder enige beschuldiging. “Onderzoek en registratie” zijn hier de magische woorden van de overheid.
We komen langs een paar met verfbommen bestookte muurschilderingen. Ik benijd in stilte de twee met officiële papieren behangen en opzichtig geklede Amerikaanse televisiemensen die hier rustig opnames staan te maken, terwijl ik m’n camera in m’n tas moet laten. Bah.
_____________

The Markets. De vroegere wirwar van straatjes heeft plaatsgemaakt voor trieste nieuwbouw. Een gebied van hoge huren en lage uitkeringen. Ook hier is het overgrote deel van de bevolking permanent werkloos.
Ik breng een bezoek aan een club waar ex-gevangenen samenkomen. Aan de muur teksten als: LET OP JE WOORDEN. PRATEN. KAN MENSENLEVENS KOSTEN. Een aantal mannen speelt biljart. Anderen genieten van een video-film. Een Amerikaanse fotojournaliste komt binnen, maakt foto’s van de mannen en verdwijnt weer. Ik stap ook maar op, te weinig activiteit hier.
Buiten gekomen passeren we een aantal wooncontainers, geplaatst op een asfaltvlakte. Tijdelijke onderkomens? Nee, zegt m’n begeleider, permanente woningen. Triest wederom. Om gek van te worden. Doet me een beetje denken aan de oude Molukse woonoorden in Nederland.
Ik film hier en daar wat oude en nieuwe huizen. Op een braakliggend stuk grond tussen de gebouwen staan een paar wrakke caravans. Ernaast wordt een vuur gestookt. De was hangt buiten. Hier huizen Ierse zigeuners, hier Tinkers geheten.




Daar is nog wel wat meer over te vertellen. De haat tegen deze mensen groeit. Ik krijg de indruk dat er een door de overheid geleide campagne tegen ze wordt gevoerd. Op een morgen luisterde ik naar de Ierse “Arbeidsvitaminen”. De muziek wordt afgewisseld door nieuwtjes en moppen. Luisteraars kunnen opmerkingen en moppen over ‘het onderwerp’ zigeuners insturen. De beste reacties worden door de radio uitgezonden. ‘Raak’ dus voor de man die de aanbeveling deed ze allemaal de zee in te jagen. ‘Men’ moest de zigeuners maar verdrinken. En anders ze tot emigratie dwingen. Waarnaartoe werd er niet bijgezegd.
Zigeuners in Ierland leven vaak onder verschrikkelijke omstandigheden. Weinigen bezitten een auto of een caravan. Ik heb mensen langs de weg zien bivakkeren in uitgegraven aarden hutten met daken van golfplaat. Dan zijn er mensen die wonen in oude personenauto’s. Zittend slapen. En dat in de winter. Ik ril bij de gedachte.
Nu ik het toch over dat soort dingen heb: ook de jodenhaat groeit. Verschillende malen zag ik, geschreven met 1 meter hoge letters, het opschrift: I HATE THE JEWS, met een davidster ernaast. De nazi-gedachten winnen hier snel terrein.
_____________

Op straat komen we een bekende tegen. Lopen even mee naar zijn huis voor een kop thee. In de hal van het huis treffen we twee vrouwen aan. Liggen in slaapzakken op de grond. Te bang om naar bed te gaan. De avond tevoren hebben onbekenden geprobeerd de voordeur in te slaan met houwelen en bijlen.. Toen dat niet snel genoeg lukte, dankzij de zware metalen balken en het draadglas in de deur, gingen ze er weer vandoor. Volgens de vrouwen waren het protestanten. Een angstige situatie, maar voor deze buurt niet ongewoon. Hier zijn veel mensen het slachtoffer van sektarische moordaanslagen geworden. En de vrouwen weten: ze komen terug.
Iedereen leeft hier onder zware stress. Voor zover kinderen speelgoed hebben, zijn het pistolen en geweren. Natuurlijk spelen de kinderen oorlogje. Iets anders kennen ze niet.
Ik kom weer een ander huis binnen. Een twintigjarige vrouw laat me een kleurenfoto zien van een man die aan een beademingsmachine ligt. Hij heeft een plastic kogel tegen zijn hoofd gehad. Zijn schedel is kapotgeschoten. Zware hersenbeschadiging. Volgens de behandelende artsen zal hij altijd aan één kant verlamd blijven. Ik ben onder de indruk. Niemand met een vrolijk verhaal hier. Geweld en onderdrukking. Ook hier aan de muur een portret van Che Guevara, een gedicht van Bobby Sands, zakdoeken uit Long Kesh.

We verlaten The Markets en lopen nu FalIs Road weer af. Een wandeling van enkele kilometers. Dan komen we in Andersontown, ook een nationalistiese wijk. Weer mooie muurschilderingen. Gedichten op de muur. Leeuweriken tussen prikkeldraad. Die leeuweriken zie je trouwens op talloze plaatsen. Bobby Sands, kort voor zijn dood in de gevangenis door meer dan 30.000 mensen gekozen als hun lagerhuislid, is een veelgelezen schrijver. Zijn dagboek en gevangenisgeschriften zijn erg populair. Een van zijn bekendste verhalen (geschreven op wc-papier en uit Long Kesh gesmokkeld) heet: ‘De Leeuwerik en de Vrijheidsstrijder’. Vandaar al de leeuweriken op de muren.
Ook in Andersontown bezoek ik verschillende families. Wat me nu ook begint op te vallen is dat er hier verschrikkelijk veel ongehuwde moeder wonen. Of gezinnen waarvan de man of de vrouw in de gevangenis zit. Of op de vlucht is. Ik hoor een verhaal van twee vrouwen die jarenlang hebben geprobeerd om in Engeland te wonen. Werden daar op het laatst zo vaak van huis gehaald voor verhoor dat ze maar weer terug zijn gegaan naar Belfast.
Er is geen ontsnapping mogelijk.







leeuwerik



Terug naar Inhoud
titel



Het is nu half vier.. We hebben de kinderen die middag van school gehaald. Nu spelen ze in de woonkamer. We zijn met drie volwassenen. Drinken een kop thee. We lezen. Ikzelf ben bezig aan een boek getiteld ‘De Waarheid Omtrent H-Blocks’. Een boek over het Engelse concentratiekamp Long Kesh. Er wordt gebeld. Een bezoeker. Er wordt opengedaan. Het is een kennis van de familie. We stellen ons aan elkaar voor en de nieuw binnengekomene gaat in de stoel naast me zitten. Hij is bleek en rilt. Stotterend zegt hij: “Ik geloof dat ze achter me aanzitten.”
Hij is nauwelijks uitgesproken of we zien twee pantserwagens de smalle, doodlopende straat inkomen, gevolgd door een hele stoet landrovers. Het lijkt wel oorlog, denk ik. Op de pantserwagens zie ik machinegeweerschutters. Ze richten hun zware wapens op ons huis. De landrovers stromen nu leeg. Zwaar bewapende politie (geweer en pistool) en militairen vullen de straat en nemen gebukt posities in, allen hun wapens op ons huis gericht. Ik ben te verbaasd om bang te worden. Dit moet op een misverstand berusten.
Dan zie ik dat politiemannen naar de voordeur lopen. Ze bellen aan en schoppen tegen de deur. “Open up!” schreeuwt er één. De deur wordt geopend voor hij ingetrapt kan worden. De nazi’s komen binnen. “Wie ben jij?” en “Wie ben jij?” wordt ons toegebeten. Terwijl we onze namen noemen worden we ruw uit onze stoelen getrokken. “Bastards, waar zijn de wapens?” wordt er geschreeuwd.
Even later zit ik in een landrover van de RUC, in gezelschap van vijf met geweren bewapende politiemannen. Op weg naar het politiebureau van Andersontown vraag ik wat dit alles te betekenen heeft. “Je bent hier omdat we je verdenken van terrorisme,” wordt me uitgelegd. Ik zou wel eens willen weten wie hier de terrorist is, denk ik. Al die petten, uniformen, wapens en glimmend gepoetste schoenen om me heen. Ben ik eregast?
Bij het politiebureau aangekomen wachten we tot de deuren elektronisch voor ons geopend worden. “Get out!” wordt me verzocht. Alles op ‘vriendelijke’ toon, de woorden begeleid door een zwaai met een geweer.

 
Ik klim uit de landrover en ga het politiebureau binnen door een haag van in diverse uniformen gestoken belangstellenden. Ik moet plaats nemen in een kleine kamer. De deur blijft open. Ik krijg gezelschap van een bewaker. Er wordt me gezegd niet te praten. Steeds komen verschillende personen binnen, vragen aan mijn bewaker wie ik ben, lopen dan weer door. Nu komt een boomlange kerel de kamer binnen. De bewaker gaat weg en sluit de deur achter zich. “Wie ben jij?” vraagt de nieuwbinnengekomen staatsdienaar. Ik zeg hem dat ik m’n naam al aan de anderen opgegeven heb. “Niks mee te maken. Je naam!” Voor de twintigste keer noem ik m’n naam. “Filthy bastard,” zegt hij. En: “Wat denk je van de Nederlandse politie?” Ik zeg hem dat ik nog geen tijd gehad heb om aan de Nederlandse politie te denken. Hij zegt: “Stupid bastard.”
“De volgende keer dat ik jou in Andersontown zie, schiet ik je dood.” Hij speelt al die tijd al met de trekker van zijn pistool. Wat een gefrustreerde lul, denk ik. Nog steeds weet ik niet waarvoor ik eigenlijk aangehouden ben, maar zeker weet ik dat ik in handen van de fascisten ben. De wereld van Befehl ist Befehl. Alleen de koppen van die gasten al. Ze doen me denken aan blanke Rhodesiërs tijdens het bewind van Ian Smith, aan Duitsers in Namibië, aan agenten van de Zuid-Afrikaanse BOSS, aan de Gestapo. Ik neem me voor m’n ogen en oren goed open te houden. Er wordt nog iemand binnengebracht. Een man die op krukken loopt. Dan nog twee politiemannen. Die gaan op de manke af. Schoppen hem tegen zijn been. Hij schreeuwt het uit van de pijn. Hij is in zijn been geschoten met een .303 kogel. “Zeker met de vrouw van je vriend naar bed geweest,” spot één van de wouten. Huilend van pijn vertelt de man dat hij door onbekenden met een benzinebrander is bewerkt. De agenten gieren van het lachen. Nu ben ik aan de beurt. “Jij gaat met ons mee naar Castlereagh.” Godverdomme, denk ik.
Toen ik in Derry aankwam had ik een boek gekocht over Castlereagh. Het heet ‘Beating the Terrorists?*en gaat over de martelingen in de verhoorcentra Omagh, Gough en Castlereagh. Daar werden mensen zo gewelddadig verhoord dat Amnesty International honderden bladzijden lange rapporten aan deze methodes wijdde. Mensen werden van de trappen afgegooid, trommelvliezen werden vernield door klappen op de oren, neuzen kapotgeslagen, nieren gescheurd, benen gebroken.
Ik moet weer een landrover in. Na een rit van tien minuten door een welvarende protestantse wijk komen we bij Castlereagh. Na de bekende elektronische poort doorgekomen te zijn stappen we uit. Aan de muur een wit geschilderd houten bord. Rode letters. Ik lees: ‘BERICHT AAN HET PERSONEEL. WIL IEDEREEN DIE HIER BINNEN GAAT HET MAGAZIJN UIT ZIJN WAPEN HALEN. DANK U.’

--------------------------
*    ‘Beating The Terroriats’ van Peter Taylor, a Penguin Special, Penguin Books.


  Ik ga naar binnen langs groepen militairen op de binnenplaats. Word naar de visitatie gebracht. Het bekende ritueel. Noteren van paspoortgegevens, fouillering, broek laten zakken, in je zak geknepen worden (dat gebeurde ook al bij de eerste fouillering in Andersontown), veters uit de schoenen halen, schoenen uittrekken, sokken uittrekken, schoenen en sokken weer aantrekken, riem afdoen. Nóg een fouillering. Je kan immers nooit weten.
“Doe die ring af!” Ik weiger. Zeg dat de ring al zolang om m’n vinger zit, al 14 jaar, hij zit vast. Kwaaie koppen. “Probeer het nog ‘s,” wordt er gezegd. En gelijk probeert een politieman de ring van m’n vinger te trekken. Wat hem niet lukt, Als aan alle formaliteiten voldaan is word ik weggebracht. Ik kom in een lange gang. Van de laatste cel staat de deur uitnodigend open. Een bewaker staat er voor. Zegt me m’n jas aan de kapstok te hangen. Ik krijg een pakket in m’n handen geduwd: twee papieren lakens, een papieren kussensloop. Consumptiemaatschappij. Blijkbaar efficiënt hier. De deur wordt achter me gesloten.



IN DE CEL

In de cel staat een metalen bed. Ziekenhuisbed jaren ‘30. Op het bed ligt een met bruin skai overtrokken matras. Dito kussen. Verder een metalen stoel met plastic zitting. Zowel het bed als de stoel zijn met dikke metalen kettingen aan de grond verankerd. De celwanden zijn lichtgeel geschilderd. Op de vloer een soort linoleum. Er brandt tamelijk fel licht.
Op de deur staat geschreven RUC = SS, INLA, PIRA, ARMALITE (met een onbeholpen tekening van een vuurwapen eronder, MY LITLLE LADY staat er nog bijgekrast).
Ik til de matras van m’n bed op. In de grijs gemoffelde metalen plaat waarop de matras rust lees ik: 1.2.3.4.5.6.7. DAGEN, DIPLOCK COURT* EN DAN LONG KESH. En: HOUD JE MOND, ZEG HIER NIETS, ZE WILLEN JE BREKEN. Ik krijg weer moed. Voor de Ieren moet het heel wat erger zijn om hier te zitten dan voor mij. Uiteindelijk ben ik een onschuldig buitenlander, per ongeluk op deze plaats geraakt.
Ik ga nu verder met het verkennen van m’n cel. Een bel is er niet. Als ik iemand nodig heb moet ik maar een schop tegen de metalen deur geven is me gezegd. Om niet te veel te denken sta ik van m’n stoel op. Veel loopruimte is er niet. De cel is vierkant. Even lang als breed. Er komt geen licht van buiten naar binnen. Er is wel een luchtrooster. Acht voetstappen meet ik. Als ik m’n voet dwars zet vul ik de overgebleven ruimte tot de muur. Ik reken: 8 x maat 41 + een voet dwars is samen twee meter vijftig.


-------------------------------------------
*    Speciale rechtbanken in Noord-Ierland met beperkte rechten voor de verdachten.



Wat zal ik doen? Toch maar op bed gaan liggen? Of een lange wandeling maken? Het laatste maar.
Ik ga op weg om een pakje sigaretten te kopen. Onderweg passeer ik vanzelfsprekend prachtige muurschilderingen.
Na een poosje word ik in m’n wandeling tussen de celmuren gestoord. Ik hoor lawaai op de gang. De celdeur gaat open en een stem zegt: “Hier is wat te eten.” Ik krijg een etensbakje en een drinkbeker van piepschuim. In het bekertje thee en in het bakje een paar f rieten, een lepel witte bonen in tomatensaus en twee sneden toast. Ik merk dat ik erg hongerig ben. Is dit een snack of een maaltijd? Binnen enkele minuten ben ik klaar met eten. Ik ga weer verder met wandelen.
Na een poosje gaat de celdeur weer open. “Je moet naar de dokter,” wordt me gezegd. Maar eerst moeten m’n vingerafdrukken genomen worden. De politieman die dat doet vertelt dat hij regelmatig in Nederland komt. Goed om te onthouden, denk ik. Heeft daar ook ‘linkse kennissen’, zegt hij. ‘Progressieven’. Ik denk: barst met je gelul, en zeg niets.
Daarna naar de dokter. Systeem-arts, Ik moet me helemaal uitkleden. Mijn bloeddruk wordt gemeten. Dan moet ik op een bank gaan liggen. Arts kijkt me in de mond. Geen zweren? Ik moet diep zuchten, op m’n vuist blazen. Geen breuk. Tot m’n verwondering vraagt de arts: “Geen blauwe plekken of littekens?” Men is hier wel bezorgd over mijn gezondheid, “You are o.k.,”zegt de dokter. Dan is het onderzoek afgelopen en word ik teruggebracht naar m’n cel.
Nu slaat de verveling toe. Zal ik weer gaan lopen? Of zal ik op het bed gaan liggen? De temperatuur in de cel is verschrikkelijk. Ik denk zo’n 35 graden Celsius. Ik trek m’n trui uit en bemerk dat aan de binnenkant een veiligheidsspeld zit die door de fouillerende politiemannen over het hoofd gezien is. Nu heb ik tenminste iets om mee in de muur te krassen.
Als ik dat probeer merk ik dat de wanden van m’n cel van een soort geverfd eternietplaat gemaakt zijn en heel gehorig zijn. Als ik aan de binnenkant kras is dat duidelijk te horen voor de bewaker op de gang. Ik berg m’n veiligheidsspeld weer op om later op de avond, als de gang leeg is, te gaan krassen. Bij gebrek aan inspiratie schrijf ik met m’n zwarte werkschoenen het woord SHIT op de muur.
_____________

Zonder m’n weggooilaken open te vouwen ben ik op bed gaan liggen en na nog wat dagdromen in slaap gevallen, Ik weet niet hoe laat het is als ik gewekt word, Er staan twee bully-boys in de deur, vergezeld van een bewaker. “Meekomen voor ondervraging.”


Door de gang lopend tel ik nog 37 cellen. Dan gaan we een stalen trap op, de hoek om en komen weer in een gang. Ik zie een rij houten deuren. ‘Interrogation room’ (verhoorkamer) staat erop te lezen. In een van de kamers gaan we binnen. Drie stoelen, een buro en een asbak vormen het interieur. In het plafond zijn videocamera’s bevestigd zie ik, merk Hitachi. Ik zie ook schakelaars. Wat betekent dat de ondervragers de camera’s zelf kunnen aan- en afzetten.
Als ik goed geteld heb zijn er 21 verhoorkamers op deze gang, Dat houdt in dat het verhoren tot een soort industrie moet zijn geworden. Er moeten steeds mensen aangevoerd worden om die kamers te vullen, of ze nou een wet overtreden hebben of niet. Mijn ondervragers zijn brutaal en dreigend. Ze steken geen vinger naar me uit, maar als ik ze zo bekijk weet ik dat iedere Ier die hier terechtkomt op z’n minst een behoorlijk pak rammel krijgt. Ze beginnen met me te vertellen dat ik hier in het meest beruchte ondervragingscentrum van Europa ben, “Men heeft ons beschuldigd van mishandeling en marteling van mensen die hier gebracht werden. Dat moet je maar niet geloven. Dat is allemaal I.R.A.-propaganda.” Ik denk aan de mensen die in deze verhoorkamers zo toegetakeld werden dat de staat verplicht was hen later tienduizenden guldens schadevergoeding te betalen. Kapotgeslagen trommelvliezen, gebroken ribben, polsen en vingers.
Ik herinner me dat ik bij binnenkomst in Castlereagh een formulier heb gekregen waarop m’n rechten stonden. Ik vraag dus om een advocaat. M’n ondervragers beginnen hard te lachen. “Later,” zeggen ze. Ik vraag om papier en potlood. Ook later. Ik begin de situatie te begrijpen. Je hebt hier helemaal geen rechten, je bent aan de honden overgeleverd, gaat het door me heen. Men begint me vragen te stellen. Ik verweer me en zeg dat ik me er niet van bewust ben een wet te hebben overtreden. Weer gelach. Hier zitten, en geen wet hebben overtreden? Kom nou. Haha. Waarom ben ik in Belfast? Om toch iets te zeggen vertel ik dat ik bijzonder geïnteresseerd ben in architectuur. Men begint weer te lachen. En ik ook. Heb ik niet duizenden huizen bekeken? Ken ik niet alle deuren en ramen van de wijken waar ik geweest ben? Ik besluit het hierop te houden, wat me ook gebeurt. Over architectuur kan ik dagenlang praten zonder op andere vragen te hoeven ingaan.
Al snel veranderen m’n ondervragers van onderwerp. Ze weten dat ik gefilmd heb, Militaire Objecten ? Oefeningen van de I.R.A.? Nu is het weer mijn beurt om te lachen. Ik blijf bij m’n architectuur-verhaal.



GEZONDHEID

Wat me opvalt tijdens de verhoren is dat de detectives van de RUC alles doen om mijn vertrouwen te winnen. Terwijl ik hen vertel over de verschillen tussen de huisdeuren van Leeson Street in Belfast en Lower Gardiner Street in Dublin, praten zij over de E.E.G. en de NATO.
Eén van m’n ondervragers zegt dat hij net uit Brazilië terugkomt. Daar een 8mm film gemaakt heeft. Héé, een gezamenlijke interesse. Ik vraag of de Brazilianen hem bij het uitoefenen van zijn hobby niet gehinderd hebben. Hij ontkent dat. Waarop ik hem vertel dat Brazilië toch als behoorlijk repressief bekend staat, waarom worden zijn films in Brazilië niet in beslag genomen en de mijne in Noord-Ierland wel? Zegt: “Het verschil is dat we jou verdenken van terrorisme, of van contact met terroristen.” Daarna weer: “Alle katholieken zijn terroristen,” En: “Ken je die en die?”
Ze willen weten waar ik geweest ben. Waar ik gelogeerd heb. Of ik contacten heb met Molukkers, met de Rode Brigades, met de Baader-Meinhof Gruppe (of bedoelen ze de Baader Pop Gruppe uit Hulst, Zeeuws-Vlaanderen?) Of ik Tariq Ali (‘n Engels trotskist) ken, of ik het blad Red Mole lees, of ik in een kibboetz gewerkt heb, hoe ik over de situatie in Griekenland denk. Te gek allemaal. Ik vertel ze dat ik niets van politiek afweet en krijg van de heren wat onderwijs op dit gebied. Het begint meer op politieke indoctrinatie dan op een verhoor te lijken.
Het ene detective-paar maakt plaats voor het volgende. Allemaal zijn ze bereisd. Allemaal vertellen ze over hun kontakten met linkse groepen in Europa. Ze kunnen alles over me te weten komen, beweren ze. Daar ik nog nooit een linkse vergadering bezocht heb, ben ik niet onder de indruk. Verder verneem ik dat deze Noord-Ierse SS, de RUC, kontakten onderhoudt met een aantal conservatieve Nederlandse kerkgenootschappen. Misschien bedoelen ze dat wel met ‘linkse groepen’.
De mannen zijn nogal seksueel gefrustreerd. Als ik weer ‘s naar m ‘n cel word teruggebracht maken ze denigrerende, schuine opmerkingen over een RUC-vrouw die we in een zijgang passeren. “Zou je daar niet ‘s mee naar bed willen?” Wat een opmerking als je met handboeien om naar je cel wordt gebracht. En: “Ja, er werken mooie vrouwen in Castlereagh, net als in de Duitse kampen.” Walgelijk.
Nadat ze me een baan bij hun organisatie hebben aangeboden beginnen ze te praten over de Nederlandse anti-fasciste Els van Hout. Ik ontken dat ik ooit van haar gehoord heb. Ze vertellen me dat zij hier ook vastgezeten heeft. Zonder dat ze willen praten over de redenen voor haar verblijf hier, beginnen ze allerlei seksuele insinuaties over haar te spuien. Dit zijn fascisten van het vuilste soort, bedenk ik. Eerst tonen ze zich racisten (“Alle katholieken moeten uitgeroeid worden”) en nu laten ze zich van hun seksistische kant zien.




Terwijl ik hieraan denk zegt één van m’n ondervragers: “Spreek je Iers?” Ik zeg van niet, waarna hij tegen me zegt: “Sláinte.” Het woord ken ik, het betekent gezondheid. Cafétaal. Daarna zegt hij: “Gesundheit, Skol, Prosit, A votre santé.” Ik begrijp dat deze figuur eerder een internationaal cafébezoeker moet zijn dan een vloeiend spreker van de Ierse taal. En vertel hem dat Nederlanders proosten met het woord ‘proost’ of ‘gezondheid’. Hij begint blij te lachen: hij spreekt nu 6 talen. Langzamerhand begin ik te denken dat ik met gevaarlijke gekken te maken heb. Steeds weer wordt me gezegd dat ik later een advocaat kan krijgen, steeds weer word ik teruggebracht naar m’n cel en steeds weer komen nieuwe verhoorteams me ophalen. Vijf, zes of zeven teams. Ik raak de tel kwijt. Steeds dezelfde vragen, dezelfde trucs. Ieder team zegt na het verhoor: “Je zal direct wel vrijgelaten worden.”
Ondertussen zit ik tweeënhalve dag vast en ben ik zeker m’n mooie films kwijt. Gelukkig maar dat ik m’n meeste films en cassettes in Derry heb achtergelaten. Zelfs m’n onbelichte films zijn in beslag genomen.
_____________

Dan gaat m’n celdeur weer ‘s open. Ik word vrijgelaten, Na een half uur komt de dokter in m’n cel. Hij onderzoekt me oppervlakkig, Ik teken een formulier dat ik niet mishandeld ben. Ik denk op dat moment aan het geschreeuw dat ik op de verhoorgang heb gehoord. In de kamer naast me werd een Ier verhoord die gelijk met mij was binnengebracht. Toen mijn verhoor was afgelopen keek één van de detectives op de gang, Door de geopende deur zag ik voor de volgende verhoorkamer zeven mannen staan. Ik kon niet zien wat er precies aan de hand was want ik werd terug de verhoorkamer ingeduwd, “We moeten even wachten, werd er gezegd. “Er zijn wat moeilijkheden hiernaast.” Was dat intimidatie of was het echt? Waarschijnlijk het laatste. Ik weet dat iedereen hier Castlereagh vreest en begrijp nu waarom. Volkomen rechteloos word je hierbinnen óf murwgepraat óf murw geslagen. Ik ben blij Nederlander te zijn.
Deze keer laten ze me echt gaan, Voor ik vrijgelaten word komt een sjofele fotograaf in de cel nog even een polaroid-foto maken. Voor het archief. Verdomme. Niks gedaan. Films kwijt. Vingerafdrukken moeten afstaan. Dit is fascisme: de wil tot totale controle door en onderwerping aan het staatsapparaat. Ik herinner me de woorden van één van m’n ondervragers: “Het is onze taak Amerikaanse investeringen naar Noord-Ierland te krijgen. Daarom
moet er rust komen. Dat is ons werk.” Wat een verstrekkende zorgen voor een eenvoudig detective.
De dag van onze arrestatie zijn er 80 mensen van huis gehaald. Een razzia dus. De meesten zijn in de loop van de volgende drie dagen losgelaten.

 
THUIS

Na terugkomst in Turf Lodge vertel ik iedereen wat me overkomen is. Mijn huisgenoten zijn gelukkig ook allemaal weer vrij. Dan neem ik een bad, wat me zeer verkwikt. Die avond vieren we de vrijlating met Guinness Stout, Franse wijn en Martini.
Ik pak het boek dat ik vlak voor m’n arrestatie weggelegd had en lees verder. Ik kan me nog beter dan tevoren voorstellen waarom de H-block gevangenen aan een dodelijke hongerstaking begonnen. Dit fascistische regiem is onverdraaglijk omdat het elke vezel van het menselijk bewustzijn wil domineren. Lang leve de vrijheidsstrijd!
Mijn huisgenoten tonen me een balpen die na de huiszoeking door hen op de schoorsteenmantel werd aangetroffen. Met zilverkleurige letters staat er in gegraveerd: “GOD BLESS THE SECURITY- FORCES.”
_____________

De volgende dag vertrek ik naar Derry .om m’n film en bagage op te balen. Ik vertel ook daar m’n relaas, waarna ik weer terugga naar Belfast om daarvandaan een trein naar Dublin te nemen. Ik wil nog een oude bekende opzoeken in de hoofdstad van de Ierse Republiek.
_____________

Als ik daar aankom is het eerste wat me gevraagd wordt: “Heb je de Special Branch* gezien? Die patrouilleren regelmatig rond ons huis.”
Ik ben te gast bij een Ierse feministe, Ook aanwezig zijn twee vrouwen met kleine kinderen. Gevlucht voor hun gewelddadige mannen. Steeds in elkaar geslagen en tenslotte het huis uit gevlucht. Worden opgevangen door welwillende progressieve vrouwen. Want een opvanghuis is er niet. Ik moet denken aan een krantenbericht dat ik in de trein gelezen heb: “80 vrouwen op straat, opvangcentrum sluit omdat gemeente subsidie stopzet,” Dat was in Belfast, Noord-Ierland. Hier in Dublin is het geen haar beter. Ik hoor verhalen over de meest reactionaire toestanden. Geen anticonceptiemiddelen. Samenwonen niet erkend. Als je ongehuwd bent en moet bevallen mag de vader niet bij de bevalling aanwezig zijn. Jezus, hoe is het mogelijk.

------------------------
*    Geheime politieke politie van de (Zuid) Ierse Republiek.




‘s Avonds ga ik mee naar een Ierse les. Vermaak me kostelijk. Krijg een aantal brochures. De volgende dag ga ik mee naar een vergadering. Proces-voorbereiding. Een aantal mensen dat heeft deelgenomen aan een anti-H-Block demonstratie in Dublin is gearresteerd. Zij moeten binnenkort voorkomen. Verdacht van het hinderen van de politie in het uitoefenen van haar plicht, de ‘Offences Against the State Act’ ‘. Een noodwet. Die hebben ze hier in het ‘vrije’ Zuid-Ierland ook. De mensen kunnen wegens verzet tegen de politie veroordeeld worden tot 24 jaar gevangenisstraf! Ik ben verbijsterd. Ook hier de fascistische staat in opmars. Terug naar huis.
Ik luister nog wat naar verhalen over arrestaties en martelingen en ga dan naar bed. Het is inmiddels twaalf uur. Maar de twee-en drie-jarige kinderen lopen nog steeds rond. Uit grote flessen worden hen slaapmiddelen toegediend, tot ze letterlijk omvallen van de slaap. Zes lepels, tel ik. Te gek. De volwassenen zijn ook de uitputting nabij. Lage uitkeringen, hoge huren, duur voedsel en kinderen die te bang zijn om te gaan slapen.
Ik voel me een gelukkig mens, zonder al deze zorgen.
_____________

Ik verlaat Dublin. Als ik op het bootstation mijn kaart laat controleren zie ik dat de controleur een leren motorjack draagt. Mensen drommen rond ons heen. Ik zie op zijn revers een hakenkruisspeld. Een dure uitvoering. Geëmailleerd. Op zijn andere revers een zilveren rune. SS, lees ik. Op dat moment denk ik: ik zal blij zijn als ik thuis ben. In het land waar men lijdt aan de Hollandse ziekte. Want links en rechts van ons zijn de nazi’s de baas.










Derry / Belfast

nov.-dec. ‘81.


thatcher


achteromslag



Terug naar Inhoud



Home